Zoeken
Overzicht
Print linkerkant
Print rechterkant
Print beide zijden
lectorale rede Janine Janssen afhankeliJkheid en weerbaarheid Over het cOmplexe en bOnte werk van prOfessiOnals bij de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties colofon Dit is een uitgave van Avans Hogeschool. Uitgegeven ter gelegenheid van de lectorale rede van Janine Janssen ISBN/EAN:978-90-74611-61-9 Redactie en coördinatie Diensteenheid Marketing, Communicatie en Studentenzaken, Avans Hogeschool Vormgeving Yuri Jansen Druk De Bondt Grafimedia, Barendrecht Fotografie Jheronimus Bosch, De marskramer Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam / fotograaf: Studio Tromp, Rotterdam Jheronimus Bosch, De marskramer © Museo Nacional del Prado. Jheronimus Bosch, De hooiwagen-triptiek © Museo Nacional del Prado. Contact Expertisecentrum Veiligheid 088 - 525 92 10 secretariaatEV@avans.nl Locatie ‘s-Hertogenbosch: Onderwijsboulevard 215 5223 DE ‘s-Hertogenbosch Postbus 90.116, 4800 RA Breda ©2016 Janine Janssen / Avans Hogeschool lectorale rede Janine Janssen 1 a 2 3 b M c e k G d h i J f l 5 6 7 8 10 4 9 © museO naciOnal del pradO. © museO naciOnal del pradO. 1 a 2 3 b M c e k G d h i J f l 5 6 7 8 10 4 9 © museO naciOnal del pradO. © museO naciOnal del pradO. AfhAnkelijkheid en weerbAArheid LectoraLe rede, uitgesproken in verkorte versie op 16 september 2016 Janine Janssen 2 Inhoud 1 jheronimus bosch Als bron vAn inspirAtie 4 1.1 De schilder als vakman 4 1.1.1 Transpiratie 4 1.1.2 Vakmanschap 5 1.2 De schilder als dromer 6 1.2.1 Magisch realisme 6 1.2.2 Vakmanschap én het vermogen om te dromen 7 2 de levensloop vAn de mArskrAmer 8 2.1 Wie is die man? 8 2.1.1 Negatieve duiding 8 2.1.2 Positieve duiding 10 2.2 De loop van het leven 10 2.2.1 Het kwaad is omnipresent 10 2.2.2 Weerbaarheid tegen het kwaad 10 2.3 De levensloop in de sociale wetenschappen 12 2.3.1 Een multidisciplinair perspectief 12 2.3.2 Soorten tijd 13 2.3.3 Dynamische begrippen 14 3 Geweld op en rond de hooiwAGen 15 3.1 Introductie van een nieuw begrip 15 3.1.1 Van vrouwenmishandeling naar geweld in afhankelijkheidsrelaties 15 3.1.2 Een bonte en almaar groeiende verzameling 16 3.2 Drie domeinen 17 3.2.1 Geweld in het kerngezin of in de uitgebreide familie 17 3.2.2 Geweld door professionals en in de institutionele setting 19 3.2.3 Geweld op het terrein van mensenhandel 20 3.2.4 Overlap 21 3 Afhankelijkheid en weerbaarheid 4 AfhAnkelijkheid, Geweld en weerbAArheid nAder bekeken 24 4.1 Afhankelijkheid en geweld 24 4.1.1 Hoe afhankelijkheid beschermt tegen geweld 24 4.1.2 Hoe afhankelijkheid het ontstaan en voortbestaan van geweld bevordert 26 4.1.3 Hoe afhankelijkheid het gevolg van geweld kan zijn 28 4.1.4 Hoe afhankelijkheid als hulpbron bij de aanpak van geweld kan worden ingezet 29 4.2 Afhankelijkheid en weerbaarheid 33 4.2.1 Hoe besef van afhankelijkheid weerbaarheid kan bevorderen 33 4.2.2 Afhankelijkheid en weerbaarheid sluiten elkaar niet uit 34 4.2.3 Het versterken van weerbaarheid van slachtoffers is onvoldoende 35 5 een nieuwe triptiek 36 5.1 Uitgangspunten bij het onderzoek van het lectoraat 36 5.1.1 Onderzoek ten behoeve van de beroepspraktijk en het onderwijs 36 5.1.2 Werken met een kenniskring 36 5.2 Drie panelen 38 5.2.1 Samenhang 38 5.2.2 Het eerste paneel: onderzoek en onderwijs 38 5.2.3 Het tweede paneel: onderzoek naar fenomenen in de levensloop en mogelijkheden voor preventie en interventie 40 5.2.4 Het derde paneel: onderzoek naar de aanpak en de rol van professionals 41 5.2.5 Als de luiken sluiten… 42 dAnkwoord 44 literAtuur 46 over jAnine jAnssen 56 4 1. Jheronimus Bosch als bron van inspiratie Het uitspreken van een lectorale rede is het moment waarop een lector officieel zijn of – in dit geval – haar ambt aanvaardt en de gelegenheid te baat kan nemen de contouren en accenten in het programma van het lectoraat toe te lichten. Vandaag mag ik dat doen. Dit lectoraat wil (toekomstige) professionals in de veiligheidszorg ondersteunen bij de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA). Voordat ik meer vertel over deze specifieke vorm van geweld en de plannen voor het lectoraat, wil ik eerst een paar woorden kwijt over mijn inspiratiebron: Jheronimus Bosch. Deze grote Brabander heeft mij op verschillende manieren weten te raken: als vak- man en als dromer. 1.1 de schilder Als vAkmAn 1.1.1 Transpiratie Bosch wordt met name geroemd om zijn rijke verbeelding. Tot op de dag van vandaag wordt druk gedebatteerd over de mogelijke betekenissen en interpretaties van zijn werk. Het feit dat zijn penseelstreken ons een half millennium later nog be- zighouden, is niet alleen te danken aan de onstuimige fantasie van de schilder, maar ook aan zijn vakmanschap. Bij Bosch ging het namelijk niet alleen om inspiratie, maar vooral ook om transpiratie. Lezen over leven en werk van Jheronimus Bosch In 2016 wordt de 500e sterfdag herdacht van Nederlands beroemdste middel- eeuwse schilder: Jheronimus Anthoniszoon van Aken (circa 1450-1516). Zelf noemde hij zich overigens Jheronimus Bosch naar zijn geboorteplaats ’s-Herto- genbosch. Wanneer hij precies geboren is, is niet bekend. Waaraan hij gestorven is ook niet. Wel weten we dat hij in zijn familie niet de enige was die het penseel hanteerde, ook zijn grootvader, zijn vader, drie ooms en twee broers verstonden het ambacht. Een generatie later ontpopten zich nog twee neven tot schilder. Rond 1480 trouwde Bosch in een welgestelde familie. Zijn huwelijk bleef kinder- loos. Het is niet bekend of hij aan huis een atelier gevestigd had. Waarschijnlijk werkte hij met zijn familie in de werkplaats van zijn vader. Een talent als Bosch is ongetwijfeld al op jonge leeftijd gaan tekenen en schilderen, maar niet alles is bewaard gebleven. Vijfentwintig panelen en triptieken en bijna zoveel tekeningen worden als werk van Bosch herkend. Die werken ontstonden vanaf ongeveer 5 Afhankelijkheid en weerbaarheid 1480 tot aan zijn dood. Wie meer wil lezen over leven en werk van de schilder kan kiezen uit een almaar groeiende bibliotheek. Ik noem hier een bescheiden selectie. Ter gelegenheid van de herdenking van de sterfdag heeft Het Noordbrabants Museum een prachtige catalogus uitgeven (Ilsink & Koldewij, 2016). Een jaar eerder verscheen een eveneens indrukwekkende catalogus van het Rotterdamse Museum Boijmans Van Beuningen bij een tentoonstelling over het dagelijks leven in de middeleeuwen. In deze publicatie wordt ruimschoots aandacht besteed aan Bosch (Van der Coelen & Lammertse, 2015). Verder zijn er verschillende voor een breed publiek toegankelijke publicaties op de markt (bijvoorbeeld Hoffman, 2004; Klein, 2015). Hoewel ik mij bij het uitspreken van deze rede enkele dichterlijke vrijheden permitteer en het werk van Bosch enigszins associatief interpreteer, be- tekent dat niet dat ik zijn werk gebruik als een blanco canvas. Bij de voorbereiding van deze rede heb ik namelijk intensief gebruikgemaakt van de fraaie leeseditie van het proefschrift van Eric de Bruyn (2001). Zijn analyse zoomt in detail in op de Hooiwagen-triptiek en de figuur van de Marskramer. Tenzij anders staat vermeld, baseer ik mij bij de duiding van cultuurhistorische motieven in het werk van Bosch telkens op De Bruyn. De cijfers en letters in de tekst verwijzen naar de locatie van het beschrevene op de gesloten (linkerflap van de kaft) of de geopende triptiek (rechterflap van de kaft). 1.1.2 Vakmanschap Zonder hard werken en een gedegen kennis van techniek, materiaal en de wereld om hem heen, was Bosch nooit in staat geweest om zijn hersenspinsels letterlijk en figuurlijk goed uit de verf te laten komen. Bij vakmanschap denken mensen vaak aan schilders, timmerlieden of anderen die met hun handen werken. De socioloog Sennett (2008) vindt dat een te beperkte opvatting. Hij is ervan overtuigd dat het een diep gevoelde menselijke behoefte is om je werk goed te doen. Het is een opkikker voor het zelfrespect als je weet dat je een taak hebt uitgevoerd conform de regels der kunst. En het geeft nog meer voldoening als een collega ziet en zegt dat je mooi werk geleverd hebt. Dat geldt heus niet alleen voor metselaars, maar ook voor bijvoorbeeld computerprogrammeurs en artsen. Aan dat rijtje wil ik de professionals in de veiligheidszorg toevoegen. Want je wordt niet zomaar een goede politieman of -vrouw, sociaal werker, jurist of een van die vele andere profes- sionals op het terrein van veiligheid. Je moet wel wat weten van huiselijk geweld of mensenhandel en wat je in specifieke situaties wel en niet mag en kan doen. Dat vakmanschap komt niemand aanwaaien, daar is training en oefening voor nodig, bijvoorbeeld aan Avans Hogeschool. 6 Opleidingen tot vakman of -vrouw bij Avans Hogeschool Aan Avans Hogeschool volgen circa 29.000 studenten in Breda, ’s-Herto- genbosch en Tilburg een opleiding. In totaal kan er aan twintig academies een keuze gemaakt worden uit ruim vijftig opleidingen. Die opleidingen zijn verdeeld over negen sectoren: economie, management, techniek, welzijn, gezondheid, ICT, kunst en vormgeving, recht en onderwijs. Er kan een bachelor, master of associate degree worden behaald. Op het gebied van veiligheidszorg kunnen studenten kiezen voor de volgende opleidingen: HBO-rechten bij de Juridische Hogeschool Avans-Fontys in Tilburg en ‘s-Hertogenbosch, Integrale Veiligheidskunde in ’s-Hertogenbosch en Breda, en Sociale Studies, eveneens in ’s-Hertogenbosch en Breda. 1.2 de schilder Als dromer 1.2.1 Magisch realisme Maar Bosch is veel meer dan een vakman. Hij brengt echt niet alleen mensen- massa’s op de been omdat hij 500 jaar geleden zijn penselen aan het einde van een werkdag goed schoonmaakte en netjes binnen de lijntjes kleurde. Terwijl hij op zijn palet kleuren stond te mengen heeft hij namelijk een geheim ingrediënt toegevoegd: zijn vermogen om ons mee te nemen naar een droomwereld. Hoe dat voor zijn tijdgenoten was, daar moeten we grotendeels naar raden. We weten dat hij gewapend met penseel en verf maatschappelijke misstanden aankaartte. Maar hij deed dat niet in een fel realistische stijl die wij tegenwoordig gewend zijn van foto en film. Zijn maatschappijkritiek zit verstopt in droomlandschappen die worden bevolkt door wonderlijke dieren, engelen, Bijbelse figuren en sterfelijke mensen. Het is magisch-realistisch. Waarschijnlijk was het werk van Bosch voor de mensen in zijn tijd wel toegankelijker en meer concreet dan voor ons, omdat zij de symboliek beter begrepen. Maar zij zullen toch ook met open mond hebben staan kijken naar zijn onnavolgbare schetsen van hemel en hel. Vijf eeuwen later hebben we de pech dat we een aantal sleutels zijn verloren om die symbolische betekenissen te kunnen ontsluiten. Enerzijds vraagt dat om een kritische benadering van de associaties die dit werk vandaag de dag bij ons oproept. Anderzijds moet ik eerlijk bekennen dat ik het geen ramp vind dat we niet van alle elementen de exacte betekenis kennen. Want die raadsels bieden de ruimte om de eigen fantasie ruim baan te geven. Straks ga ik uitleggen hoe de figuur van de Marskramer 1 en de Hooiwagen-triptiek A mij aan het denken hebben gezet over geweld in onze samenleving in het algemeen en in het bijzonder over het geweld tussen mensen die een afhankelijkheidsrelatie 7 Afhankelijkheid en weerbaarheid met elkaar onderhouden. Een purist zal dat vast anachronistisch vinden en er van gruwen, maar ik beschouw het feit dat ik na eeuwen zo geraakt word door een werk dat het me aan het denken zet over mijn eigen tijd, als een groot compliment aan de schilder. Want door een uitstapje naar de droomwereld van Bosch, zijn mijn ideeën over de betekenis en invulling van dit lectoraat verder ontwikkeld. 1.2.2 Vakmanschap én het vermogen om te dromen Tot slot wil ik nog het volgende kwijt. Alleen leunen op vakmanschap kan tot welis- waar degelijk maar ook braaf werk leiden. Alleen maar dromen brengt doorgaans weinig tot stand. Het gaat om de combinatie: het geheel is meer dan de som der delen. 8 2. De levensloop van de Marskramer Ergens tussen 1510 en 1516 voltooide Bosch de Hooiwagen-triptiek. Als het drie- luik gesloten is zien we in een heuvelachtig landschap een magere man voorbijlo- pen. Blijkbaar onderneemt hij een zware reis. Zijn broek is kapot en uit zijn voor- overgebogen houding kunnen we opmaken dat hij een zware last met zich mee torst. Overal op dit paneel zien we sporen van geweld. Maar wie is die man? Heeft hij goed of kwaad in de zin en welke rol speelt geweld in zijn leven? 2.1 wie is die mAn? 2.1.1 Negatieve duiding We zien hier een marskramer. Uit teksten en beelden die de tand des tijds sinds de late middeleeuwen hebben weten te trotseren, weten we dat tijdgenoten van Bosch en latere generaties verschillende associaties hadden bij deze reizende koop- lieden, zowel negatieve als positieve. Ze werden verdacht van oplichterspraktijken en diefstal – tegenwoordig zouden we spreken van mobiel banditisme – en ook zou dranklust, gokzucht en bordeelbezoek hen niet vreemd zijn. Het waren eigenlijk maar een stelletje ordinaire landlopers. Het zwaarste verwijt aan deze kooplieden was dat het ketters waren en dat ze met de duivel heulden. Protestanten moesten er niets van hebben dat in de mars – de ransel op de rug – rozenkransen en andere katholieke parafernalia werden vervoerd. En katholieken was het op hun beurt een doorn in het oog, dat diezelfde mars ook dienst deed om werk van de afval- lige Luther onder gelovigen te verspreiden. Luther werd overigens pas na de dood van Bosch goed actief met zijn kritiek op de Katholieke Kerk, maar dit terzijde. Eén stapje verder ging het idee dat de duivel zelf een mars gebruikte om verdoemde zielen naar de hel af te voeren. Op de Hooiwagen komen we deze figuur niet tegen, maar op een andere triptiek – Het Laatste Oordeel – heeft Bosch wel een met een afgeschreven zondaar bepakte duivel opgevoerd. Marskramers of verloren zonen? De marskramer aan de buitenkant van de Hooiwagen-triptiek blijkt een tweeling- broer te hebben. Zijn evenknie schittert namelijk ook nog op een tondo – dat is een rond schilderij – van de hand van Bosch. Op beide panelen nemen de mannen een bijna identieke houding aan, maar ze staan wel in een ander decor: dat van de Hooiwagen is kleurrijk en laat een landschap zien. Op de tondo kan de kleur 9 Afhankelijkheid en weerbaarheid het best als bleek worden getypeerd en zien wij links achter de hoofdfiguur een bouwvallig huis van lichte zeden en rechts een weiland met een koe. Van de tondo is lang gedacht dat Bosch de parabel van de verloren zoon uit het Nieuwe Testament (Lucas, 15: 11-32) heeft willen uitbeelden. Het is het verhaal van de jongste zoon die zijn erfdeel opeist, het er doorjaagt en met spijt weer naar zijn vader terugkeert. Tegenwoordig noemen we dat een boemerangkind. Het bor- deel op de achtergrond zou dan duiden op een liederlijk verleden en de varkens op de dieren die de verloren zoon gehoed zou hebben, nadat hij zijn centjes had verbrast. Bovendien past zijn povere uitdossing mooi bij het idee van de berooide zoon die op hangende pootjes huiswaarts keert. Op deze interpretatie is echter veel kritiek geuit. Eén van de belangrijkste argumenten is dat de meeste kenners de als twee druppels water op de marskramer gelijkende figuur aan de buitenkant van de Hooiwagen praktisch nooit in verband hebben gebracht met de Verloren Zoon. Waarom zou Bosch twee keer een sterk gelijkende voorstelling creëren maar met twee verschillende betekenissen? Wie zelf op onderzoek wil, kan deze tondo bekijken in het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. MuseuM BoIJMans Van BeunIngen, RotteRDaM / fotogRaaf: stuDIo tRoMp, RotteRDaM 10 2.1.2 Positieve duiding Maar rond 1500 waren er ook positieve interpretaties in omloop. Een marskramer kon veel goeds in zijn mars hebben, bijvoorbeeld handige almanakken met tips voor een deugdzaam leven. Bovendien traden marskramers in verschillende toneelstukken op om andere spelers alsmede het publiek te waarschuwen voor dreigend zedelijk gevaar. Ook kwam de marskramer in beeld als navolger van Christus en als berouwvolle zondaar die het hiervoor al genoemde afkeurenswaardige gedrag uiteindelijk volledig heeft afgezworen. Het omkijkgebaar van de marskramer aan de buitenkant van de Hooiwagen-triptiek kan in dit verband uitgelegd worden als een terugblik op een zon- dig leven, en de inhoud van de mars als een symbool van die zonden. Die visie op deze eenzame figuur intrigeert mij en heeft mij aan het denken gezet over de vraag wat gewelddadige ervaringen in de levensloop van mensen teweegbrengen en hoe zij na indringende ervaringen als slachtoffer of als dader de draad weer kunnen oppakken. 2.2 de loop vAn het leven 2.2.1 Het kwaad is omnipresent De marskramer legt zijn tocht niet af in een idyllische omgeving. Het landschap is weliswaar lieflijk, maar tegen dit decor spelen zich allemaal nare taferelen af. Op de achtergrond zien we hoe een galg wordt opgericht. 2 Linksachter overvallen drie rovers een man die blijkbaar in zijn eentje op pad was. Inmiddels staat hij bijna bloot aan een boom gebonden, het stapeltje kleren doet vermoeden dat het slachtoffer een welgesteld en invloedrijk man is. 3 Aan de voet van de boom rechtsachter de mars- kramer verleidt een doedelzakspeler 4 een stel tot onkuis gedans. 5 Met het door kraaien aangevreten paardenskelet linksonder lijkt de schilder ons nog eens fijntjes op de vergankelijkheid en eindigheid van het aardse bestaan te willen wijzen. 6 Het kwaad is omnipresent, het ligt overal op de loer. De door veel criminologen gewaar- deerde psycholoog Baumeister (1999) stelt dat onder meer hebzucht, lust en ambitie het kwaad bevorderen. Ik weet niet of hij bekend is met het werk van Bosch, maar de schilder kwam 500 jaar geleden al tot een vergelijkbaar inzicht. De kunsthistoricus De Bruyn (2001), waarop ik stevig leun, gebruikt een iets ander begrippenkader, maar het komt min of meer op hetzelfde neer. Bij Bosch draait het zijns inziens om ‘de wereld, het vlees en de duivel’. De wereld verwijst naar hebzucht en ambitie en het vlees naar bandeloosheid. Op de Marskramer is de duivel geen mythologisch wezen, maar is hij letterlijk in de rovers 3 , de muzikant 4 en in de boze hond 7 gevaren. 2.2.2 Weerbaarheid tegen het kwaad Hoewel het kwaad alomtegenwoordig is, lijkt de marskramer er toch genadig van af te komen. Zijn weg gaat niet over rozen. Het pad dat hij volgt is kronkelig en het 11 Afhankelijkheid en weerbaarheid bruggetje waar hij op afloopt, vertoont een gevaarlijk grote scheur. 8 De grom- mende hond met de indrukwekkende stekelhalsband oogt ook niet erg vertrou- wenwekkend. Maar de marskramer lijkt niet aan de dreigende gevaren ten onder te gaan. Op de een of andere manier lijkt hij weerbaar tegen het kwaad dat hem omringt. Hoe kan dat? Waarom laten die overvallers hem met rust? Vanuit het in de criminologie alom bekende rationele keuzeperspectief bezien, ligt het voor de hand dat de daders eerder voor een rijk slachtoffer gaan dan voor een arme sloeber. Bosch had natuurlijk nog niet van die theorie gehoord, maar bij hem speelt nog iets anders mee, namelijk een element van afrekening: de rijke, de hebzuchtige wordt hier te grazen genomen en de tot inkeer gekomen zondaar blijft gespaard. Het is een beloning voor goed gedrag. Het Expertisecentrum Veiligheid werkt aan weerbaarheid In 2006 is aan Avans Hogeschool het Expertisecentrum Veiligheid (EV) opgericht om de onderzoeksinspanningen op het gebied van veiligheidsvraagstukken binnen vier academies samen te brengen. In het EV wordt veiligheid vanuit drie perspectieven bekeken: het juridische, het sociaal-agogische en tot slot het bestuurlijke en organisatiekundige. Deze perspectieven sluiten aan bij de oplei- dingen van de Juridische Hogeschool, de twee Academies voor Sociale Studies en de Academie voor Veiligheid en Bestuur. De lectoraten die het EV vormen, belichten veiligheidsvraagstukken elk vanuit een eigen visie en met eigen accen- ten. Zo was er de laatste jaren onder meer aandacht voor huiselijk geweld en de vrouwenopvang (Dijkstra, 2008, 2010), veiligheid vanuit het perspectief van de reclassering (Vogelvang, 2009), het thema integriteit (Kolthoff, 2010) en voor groepen die in de marge van de samenleving verkeren (Khonraad, 2011). Bin- nen de lectoraten verrichten de lector en de leden van zijn of haar kenniskring onderzoek ten behoeve van de beroepspraktijk, dat wil zeggen: de werkvelden waar de studenten van de aan het EV gelieerde academies in de toekomst emplooi zullen vinden. Een aantal leden van kenniskringen heeft inmiddels een proefschrift voltooid. De onderwerpkeuze laat zien dat deze promotietrajecten in feite verdiepingen zijn van het praktijkgerichte onderzoek: de pedagogi- sche alliantie tussen groepsleiders en jongens in een justitiële jeugdinrichting (Geenen, 2014), de inzet van vrijwilligers bij het begeleiden van de terugkeer van zedendelinquenten in de samenleving (Höing, 2015) en tot slot talentge- richt jongerenwerk als preventiestrategie (Kooijmans, 2016). Naast die nadruk op onderzoek voor en naar de professional, delen de verschillende aan het EV verbonden lectoraten nog een belangrijk oriëntatiepunt: het thema ‘werken aan 12 weerbaarheid’. Op basis van onderlinge gesprekken en discussie is daarbij tot de volgende omschrijving van het begrip weerbaarheid gekomen: het vermogen van individuen, netwerken en organisaties om zodanig gebruik te maken van persoonlijke, collectieve en institutionele competenties en hulpbronnen, dat bedreigingen inzichtelijk, begrijpelijk, beheersbaar, beïnvloedbaar, zinvol en/ of betekenisvol worden. Concreet betekent dat, dat individuen, netwerken en organisaties weerbaar zijn als zij kunnen omgaan met, zich kunnen aanpassen aan en/of zich kunnen ontwikkelen naar aanleiding van bedreigende gebeurte- nissen, eisen en veranderingen. De agressieve hond houdt de marskramer op afstand met een stok. Dit type hond staat in het werk van Bosch vaak symbool voor de duivel, de stok 9 is een allegori- sche verwijzing naar geloof en het vertrouwen op God. Het kwaad wordt dus niet lijdzaam ondergaan, verweer is mogelijk. 2.3 de levensloop in de sociAle wetenschAppen 2.3.1 Een multidisciplinair perspectief De aandacht van Bosch voor het levenspad van mensen en het besef dat het leven een dynamisch proces is, waarin ons niet alleen maar gebeurtenissen overkomen, maar waarop we ook zelf een bepaalde invloed kunnen uitoefenen, is in de sociale wetenschappen terug te vinden bij het levensloopperspectief. Vanuit dat perspectief proberen sociale wetenschappers te achterhalen hoe eerder opgedane ervaringen, zoals trouwen of het meemaken van een gewelddadige belevenis,van invloed zijn op het latere verloop van het leven. Heeft het gehuwd zijn bijvoorbeeld gevolgen voor de verdere gezondheid of het ontwikkelen van een criminele loopbaan? Maakt het ondergaan van geweld op jonge leeftijd de kans groter dat iemand als volwas- sene losse handjes heeft? Er zijn inmiddels hele bibliotheken aan dit perspectief gewijd, maar de mooiste samenvatting is die van de criminologen Laub en Sampson (2003): ‘Making sense of lives’. Het levensloopperspectief is niet zozeer een theorie op basis waarvan voorspeld wordt hoe het verloop van het leven voor een individu of een groep uitpakt. Het is meer een veld van studie waarop verschillende discipli- nes – bijvoorbeeld de sociologie, de psychologie en de criminologie – samenkomen en elk hun eigen vragen en (theoretische) verklaringen opwerpen (Clausen, 1986; Wingens et al., 2011). Sociologen zijn bijvoorbeeld geïnteresseerd in het macro- en mesoniveau: hoe wordt in een samenleving gedacht over hoe het leven in de verschillende levensfases gestalte moet krijgen? Zijn er wat dat betreft verschillen 13 Afhankelijkheid en weerbaarheid waarneembaar tussen verschillende groepen in de samenleving (Kuipers, 2009)? Psychologen vragen zich af hoe individuele levens zich ontwikkelen (Craeynest, 2013) en criminologen denken na over de vraag in welke levensfases delinquen- tie een rol speelt: op welke leeftijd worden mensen crimineel actief en wanneer houden ze daar weer mee op en hoe komt dat (Sampson & Laub, 1993; Laub & Sampson, 2003; Weerman & De Keijser, 2005)? 2.3.2 Soorten tijd Een mensenleven verstrijkt van dag tot dag. Maar tijd is veel meer dan wat klokken meten (Safranski, 2016). Tijd wordt namelijk op verschillende manieren beleefd. Zo illustreerde Albert Einstein ooit het begrip relativiteit door te stellen dat een uur zitten bij een aardig meisje voorbij vliegt als een minuut, terwijl een minuut op een brandende kachel wel een uur lijkt. Op het veld van studie dat zich met de levensloop bezighoudt, worden verschillende componenten met betrekking tot tijd onderscheiden (Clausen, 1986). Er is een biologische component. In hun ontwikke- ling maken mensen allemaal een baby-, peuter- en kleutertijd door, gevolgd door adolescentie, volwassenheid en ouderdom. Die levensfases gaan uiteraard gepaard met fysieke veranderingen. Denk maar eens aan hormonale wisselingen tijdens de pubertijd of het verminderen van spierkracht en mobiliteit in de laatste levensfase (Clausen, 1986; Craeynest, 2013). Er is ook een sociaal-culturele component. Hoe mensen tegen verschillende levensfases aankijken, wordt ingekleurd door de sociale omgeving en culturele invloeden. Aan elke levensfase zijn opvattingen verbonden over gepast gedrag en daarbij behorende sociale rollen. Wat is acceptabel gedrag voor een kleuter van vijf jaar oud? Wat is een geschikte leeftijd om een seksuele re- latie aan te gaan? Wat is een goede leeftijd om het ouderlijk huis te verlaten? Op dit soort vragen worden verschillende antwoorden gegeven, omdat er verschil in opvat- ting bestaat binnen uiteenlopende sociale en culturele omgevingen (Clausen, 1986; Wingens, et al., 2011). En dan is er nog een historische component. Samenlevingen zijn niet statisch, ze veranderen in de loop der tijd. Dat geldt zelfs voor de meest stabiele samenleving. Dat betekent dat de levensloop van een individu mede beïn- vloed wordt door het tijdvak waarin iemand leeft. De levensloop van een persoon in de tijd van Bosch zag er anders uit dan die van iemand die nu leeft. Neem alleen al het verschil in medische zorg. Grote gebeurtenissen in de geschiedenis drukken een stempel op individuele levens. Denk in dit verband maar aan historische gebeurte- nissen zoals het meemaken van een oorlog, een economische crisis of de introductie van uitvindingen, bijvoorbeeld op het terrein van mobiliteit en communicatie. Dat soort ervaringen maakt dat mensen anders tegen het leven aan gaan kijken en waarden en normen die voor hun (voor)ouders belangrijk waren ter discussie gaan stellen en tot nieuwe opvattingen komen (Clausen, 1986; Elder et al., 2003). 14 2.3.3 Dynamische begrippen Het dynamische karakter van het levensloopperspectief blijkt niet alleen uit het on- derscheid tussen verschillende soorten tijd, maar ook uit het gebruik van een aantal begrippen. Zo wordt ervan uitgegaan dat mensen over agency beschikken. Dat is het vermogen van mensen om zelf keuzes te maken en te reageren op hun omstan- digheden binnen de mogelijkheden die de tijd waarin ze leven en hun sociale om- standigheden hun bieden. Verder worden er trajectories (trajecten) onderscheiden. Dat zijn paden of ontwikkelingslijnen die zich over de gehele levensloop uitstrekken. Kenmerkend voor een trajectory is dat er opeenvolgende transitions plaatsvinden. Een goed voorbeeld is het vinden van een eerste baan. Een volgende stap is dan promotie en het verder bestijgen van de carrièreladder. Voor het huwelijk geldt hetzelfde. Een volgende overgang is dan bijvoorbeeld het krijgen van kinderen, een scheiding en/of het aangaan van een nieuw huwelijk (Elder, 1985; Sampson & Laub, 1993). Mensen doorlopen verschillende trajectories met als gevolg dat die paden elkaar beïnvloeden en tot turning points kunnen leiden. Een dergelijk omslagpunt ‘overkomt’ mensen niet, ze hebben daar zelf een actieve rol in. Een criminologisch voorbeeld maakt dat duidelijk: naarmate daders ouder worden, wordt het leven als wetsovertreder zwaarder en gevaarlijker. Het wordt alleen al fysiek te belastend. Bepaalde triggers en gebeurtenissen kunnen iemand dan aanzetten tot reflectie op het tot dan toe gevoerde pad. Daardoor kan iemand besluiten om een ander leven te gaan leiden. Wie weet wat de marskramer heeft meegemaakt? Wellicht werd hij te stram om zich op jaarmarkten, na het tillen van onnozelaars in het publiek, nog snel uit de voeten te kunnen maken? Door een verandering in omstandigheden, bij- voorbeeld het vinden van werk of het stichten van een gezin, verandert ook het zelf- beeld van mensen; ze raken bovendien verwijderd van hun oude (sociale) omgeving en krijgen nieuwe routines. Naarmate mensen meer gaan investeren in gezin en werk zullen de risico’s van crimineel gedrag ook zwaarder gaan wegen (Elder, 1985; Laub & Sampson, 2003; Elder, et. al, 2003; Weerman & De Keijser, 2005). Wie weet, misschien is de marskramer wel op weg naar een leuke vrouw? Daar stuiten we op een belangrijke vraag. We zien de man in zijn uppie zijn weg vervolgen. Maar hoort hij dan nergens bij? Heeft hij geen familie of een andere sociale groep waar hij zich bij thuis voelt? Een belangrijke notie in het levensloopperspectief is die van linked lives . Daarmee wordt bedoeld dat niemand helemaal alleen leeft. Onze levens zijn met tal van draadjes aan die van andere mensen verbonden: familie, collega’s, buren en ga zo maar verder. Veranderingen in het leven van de een hebben consequenties voor het leven van anderen (Elder et al., 2003). Wij zijn aan elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk. Het wordt hoog tijd dat ik eens wat meer ga vertellen over geweld in afhankelijkheidsrelaties. 15 Afhankelijkheid en weerbaarheid 3. geweld op en rond de Hooiwagen We laten de marskramer voorlopig even aan zijn lot over en klappen de triptiek open. We zien nu drie panelen voor ons. Het meest in het oog springt het mid- denpaneel met een niet te missen hooiwagen. Het linkerpaneel geeft het paradijs weer en het rechter de hel. Bij de Marskramer zagen we al het nodige geweld en op de panelen aan de binnenkant gaat het er nou niet bepaald vrediger aan toe. Wat gebeurt hier allemaal en welke relatie ligt er met geweld in afhankelijkheidsrelaties? 3.1 introductie vAn een nieuw beGrip 3.1.1 Van vrouwenmishandeling naar geweld in afhankelijkheidsrelaties Toen ik voor het eerst van het begrip ‘geweld in afhankelijkheidsrelaties’ hoorde, was ik eerlijk gezegd niet meteen enthousiast. Eerdere paraplubegrippen zoals ‘vrouwen- mishandeling’ en ‘huiselijk geweld’ waren immers concreter, daar kon een ieder zich een duidelijke voorstelling bij maken. ‘Vrouwenmishandeling’ is overigens de oudste overkoepelende term. Aandacht hiervoor zat aanvankelijk nog in de hoek van het activisme, maar het begrip kreeg steeds meer vaste grond onder de voeten in het overheidsbeleid (Römkens, 2008). Zo kwam in 1984 onder de toenmalige staatssecre- taris van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Hedy d’Ancona de eerste nota uit over ‘Sexueel geweld tegen vrouwen en meisjes’. In dat stuk werd geweld tegen vrouwen bezien in het licht van de ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen. In de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw lag een accent op de bescherming van slachtoffers van seksueel geweld. Vanaf de jaren negentig komt er ook aandacht voor daderhulpverlening (Lünneman et al., 2010). Lange tijd werd gedacht dat als een vrouw slachtoffer werd van geweld, dat daar dan een enge man in de bosjes debet aan zou zijn (Zoomer, 1990). Maar de realiteit leerde dat vrouwen vooral het een en ander te stellen hadden met bekenden. Met het verschijnen van de nota Privé geweld – Publieke zaak in 2002 is meer nadruk komen te liggen op geweld achter de voordeur. De term ‘huiselijk geweld’ deed zijn intrede en het besef drong door dat dit soort geweld niet alleen aandacht verdient vanuit het streven naar emancipatie van vrouwen en vanuit de gezondheidszorg. Justitie is nu eveneens van de partij: vanaf de eeuwwisseling is de aanpak van huiselijk geweld repressiever geworden (Lünneman et al., 2010). In de loop der tijd kwamen er weer nieuwe thema’s in beeld die zich niet makkelijk onder de noemer huiselijk geweld lieten brengen. Denk maar aan dwang bij het sluiten van huwelijken, ouderenmishan- deling, vrouwenbesnijdenis en misbruik in instellingen. Omstreeks 2007 is de term GIA door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïntroduceerd 16 (TK 2007-2008, 28345 en 22894, nr. 51). Waar eerst het accent lag op de positie van vrouwen en vervolgens op de private levenssfeer, werden verschillende gewelddadige fenomenen nu geschaard rond de thema’s afhankelijkheid en machtsverschil. Door navraag te doen op het Ministerie van VWS werd mij duidelijk dat voor een nieuw overkoepelend begrip was gekozen, omdat er behoefte bestond aan een term die zowel geweld in de privésfeer als geweld in de professionele setting insluit. Bovendien was er behoefte aan een paraplubegrip dat niet op voorhand bepaalde categorieën slachtoffers uitsluit, zoals bij de term ‘vrouwenmishandeling’ het geval is. Met deze uitleg in het achterhoofd werd ik al enthousiaster over de term GIA. Vrouwen, mannen, slachtoffers en daders Bij GIA komen in de praktijk vooral vrouwelijke slachtoffers in beeld (Römkens, 2010). De term GIA verraadt echter weinig over gender. Met gender wordt niet de biologische sekse bedoeld, maar de sociale invulling van wat als mannelijk en vrouwelijk gedrag wordt gezien. Daar zegt de term GIA dus niets over: in principe kunnen zowel mannen als vrouwen slachtoffer of pleger zijn van GIA. Er is in Nederland onder meer onderzoek gedaan naar vrouwelijke én manne- lijke slachtoffers van huiselijk geweld (Van der Knaap et al., 2010), mannelijke slachtoffers van eergerelateerd geweld (Van Aalst & Johannink, 2009; Janssen & Sanberg, 2013; Janssen, 2015a), vrouwelijke zedendelinquenten (Wijkman, 2014) en mensenhandelaren (Siegel & De Blank, 2008). Met de gender -neutrale benaming GIA neemt de Nederlandse overheid internationaal een bijzondere positie in. Internationale organisaties zoals de Verenigde Naties gebruiken vaak de termen ‘geweld tegen vrouwen’ en ‘femicide’ voor dodelijk geweld tegen vrouwen (Spinelli, 2011). Op 1 augustus 2014 is het ‘Verdrag van Istanbul’ in werking getreden. Dit is een verdrag van de Raad van Europa dat gericht is op het voorkomen en bestrijden van allerhande vormen van huiselijk geweld en waarbij eveneens gesproken wordt over geweld tegen vrouwen. Die internatio- nale voorkeur voor de term ‘geweld tegen vrouwen’ impliceert overigens niet dat er in het buitenland geen oog is voor mannelijke slachtoffers en vrouwelijke daders. Het gebruik van ‘geweld tegen vrouwen’ is vooral ingegeven door de behoefte om aan de kaak te stellen dat met name vrouwen slachtoffer van bepaalde vormen van geweld worden (Römkens et al., 2014). 3.1.2 Een bonte en almaar groeiende verzameling Aanvankelijk vond ik de verzameling fenomenen die onder de noemer GIA werd geschaard wel erg bont. GIA heeft namelijk vele gezichten en het komt in verschil- 17 Afhankelijkheid en weerbaarheid lende fasen van de levensloop voor en bij verschillende transitions op ontwikkelings- paden – bijvoorbeeld bij het kiezen of verlaten van een partner. Aanvankelijk lag de focus vooral op huiselijk geweld en kindermishandeling. Daar zijn zoals gezegd echter steeds meer onderwerpen bijgekomen, zoals ouderenmishandeling en online vormen van geweld in afhankelijkheid, bijvoorbeeld cyberpesten, en de relatie tus- sen dierenmishandeling en huiselijk geweld (Janssen, 2012, 2015b). Toen ik voor mezelf een globale rubricering in al die fenomenen onder de noemer GIA trachtte aan te brengen, zag ik drie domeinen voor me. Toen ik eens goed keek naar het linker- en het middenpaneel van de Hooiwagen, realiseerde ik me dat Bosch 500 jaar geleden blijkbaar al dezelfde dwarsverbanden tussen verschillende vormen van geweld had gezien! Kijk maar met me mee. Verschillende soorten geweld Geweld laat zich niet makkelijk definiëren aangezien het verschillende verschij- ningsvormen heeft en in de loop van de tijd verschillend gewaardeerd wordt (Egelkamp, 2002; De Haan, 2008). Dat geldt ook voor het geweld dat onder de noemer GIA wordt gebracht: het kan uiteenlopen van bedreiging en mishande- ling, tot zelfs moord en doodslag (Ewing, 1997; Nieuwenhuis & Ferwerda, 2010; Van Leiden & Ferwerda, 2011). Geweld heeft overigens niet alleen een fysieke component. Ook psychische aspecten zoals het uitoefenen van druk zien we tegenwoordig als een vorm van geweld. In dit verband is het interessant om te zien dat in Nederland het uitoefenen van dwang strafbaar is. Artikel 284 (WvS) stelt dwang strafbaar. Elke bedreiging met geweld kan onder dit artikel vallen en tevens is de ‘bedreiging met enige feitelijkheid’ aan dit artikel toegevoegd, zodat ook psychisch geweld strafbaar kan zijn. In 2013 heeft de wetgever deze dwangbepaling aangescherpt om huwelijksdwang beter aan te kunnen pakken. Zo is de maximumstraf bij dwang verhoogd van negen maanden naar twee jaar. Verder is het getuige zijn van geweld, zonder zelf klappen te krijgen, belastend. Het is zelfs schadelijk voor de ontwikkeling van kinderen om getuige te zijn van geweld tussen hun ouders (Dutton, 2000; Dijkstra, 2001). Geweld raakt mensen niet alleen direct maar ook indirect. 3.2 drie domeinen 3.2.1 Geweld in het kerngezin of in de uitgebreide familie Het kerngezin ( nuclear family in het Engels) bestaat uit man, vrouw en eventuele kinderen. Daar komen we kindermishandeling, ouderenmishandeling, geweld 18 tussen (ex-)partners tegen, of met andere woorden: huiselijk geweld. Het is niet vreemd dat veel aandacht zich op dit soort fenomenen richt. Want als het in het kerngezin mis gaat, dan gaat het goed mis. Zo iets moet Bosch ook hebben gedacht. Op het linkerpaneel van de Hooiwagen heeft de schilder een prominente plaats voor Adam en Eva gereserveerd. Zowel voor joden, moslims als christenen is dit stel het eerste paar gemeenschappelijke voorouders. We zien hoe zij nog voor de geboorte van hun zoons Kaïn en Abel – bij de moslims zijn de broers bekend als Kabil en Habil (Brill, 1987) – uit het paradijs worden verjaagd. b En we weten allemaal hoe het met die twee is afgelopen: de dood van Abel – Habil – was de eerste vorm van huiselijk geweld met dodelijke afloop in het door de drie grote godsdiensten gedeelde scheppingsverhaal. Terug naar onze tijd: bij veel definities van huiselijk geweld wordt eveneens geweld door huisvrienden, kennissen en zelfs buren meegerekend. Het uitgebreide gezin ( extended family in het Engels) bestaat uit het kerngezin plus opa’s, oma’s, ooms, tantes, (achter)neven en (achter)nichten. Fenomenen als achterlating, huwelijksdwang en eergerelateerd geweld overstijgen dikwijls het gezinsleven. Zij spelen zich af in het uitgebreide gezin. Bij huwelijks- dwang en eergerelateerd geweld spelen vaak opvattingen over seksualiteit een belangrijke rol. In veel gemeenschappen wordt het niet gewaardeerd als seksueel verkeer buiten het huwelijk plaatsvindt. Kuis gedrag is een pre. Dat speelde in de tijd van Bosch ook. Op het middenpaneel is bovenop de hooiwagen een prominente plaats ingeruimd voor een aantal jonge mannen en vrouwen. Ze zoenen en maken muziek. Voor de biddende engel heeft niemand oog, maar de duivel die op de jurk van een van de dames staat, musiceert vrolijk mee. Muziek werd dikwijls met verleiding geassocieerd. Denk ook aan de doedelzakspeler achter de marskramer. 4 Tijdgenoten van Bosch verstonden een uitdrukking als ‘op de luit spelen’ als ‘seks hebben’. De steenuil die boven het gezelschap uittorent, stond ook bekend als een verleider: namelijk als lokvogel bij de vogelvangst. c GIA in de multiculturele samenleving De laatste jaren zijn diverse thema’s onder de noemer GIA geplaatst die in ver- band worden gebracht met migratiebewegingen en de multiculturele samenle- ving: vrouwelijke genitale verminking (besnijdenis) (Kool et al., 2005), huwe- lijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating. Bij huwelijksdwang gaat het om een religieus of wettelijk huwelijk waarbij de (voorbereidende) huwelijkshandelingen tegen de vrije wil van minstens één van de huwelijkskan- didaten heeft plaatsgevonden en waar onder een bepaalde vorm van dwang mee is ingestemd (Cornelissens et al., 2009). In Nederland zijn religieuze 19 Afhankelijkheid en weerbaarheid huwelijken overigens niet rechtsgeldig. Een religieuze plechtigheid dient altijd na de voltrekking van een rechtsgeldig burgerlijk huwelijk plaats te vinden. Van huwelijkse gevangenschap is sprake wanneer een man of vrouw een huwe- lijk wil beëindigen en daarvoor niet de benodigde medewerking krijg van de echtgeno(o)t(e). Het gaat hier om een informeel of een religieus huwelijk dat in het land van herkomst van (een van beide) partners rechtsgeldigheid heeft. Bij achterlating gaat het om vrouwen, al dan niet met hun kinderen, maar ook om jongeren (zowel jongens als meisjes) die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten door hun echtgenoot, vader of beide ouders in het land van herkomst worden achtergelaten. Achterlating kan samengaan met hu- welijksdwang of huwelijkse gevangenschap, maar dat is niet noodzakelijk (TK 2014-2015 32 175, nr. 53; Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken 2005; De Koning & Bartels 2005; Rutten et al., 2016). Er wordt verder ook gesproken over de problematiek van ‘verborgen vrouwen’. Daarbij gaat het om vrouwen die door de partner en/of familie gedwongen worden om in isolement te leven. Achterlating of huwelijksdwang kan hiermee samenhangen (Drost et al., 2012, 2015; Musa et al., 2013). 3.2.2 Geweld door professionAls en in de institutionele settinG GIA kan gepleegd worden door professionals. Docenten, hulpverleners, verzor- gers en andere professionals onderhouden immers ook afhankelijkheidsrelaties met studenten, pupillen, patiënten, cliënten of bijvoorbeeld gedetineerden. Bij het misbruik van een afhankelijkheidsrelatie door een professional speelt een rol dat de professional uit hoofde van zijn of haar functie bijzondere bevoegdheden heeft of toegang heeft tot informatie. Ook komt het voor dat professionals in hun privéleven over de schreef gaan: een politieman heeft huwelijksproblemen en hij mishandelt zijn vrouw. Zij heeft altijd huizenhoog tegen hem opgezien omdat hij een mooie baan bij de politie heeft. Die baan roept echter niet alleen bewondering bij haar op, maar ook angst. Ze denkt namelijk dat hij door zijn positie van alles bij de politie kan regelen en haar kan controleren (Janssen, 2013). Bosch hekelde ook professionals die over de schreef gingen. Zo uitte hij kritiek op de gezondheidszorg. Onderaan in het midden op het middenpaneel steekt hij de draak met een rondreizende tandentrekker die een patiënte aan een onderzoek onderwerpt. d Door uit zijn geldbuidel hooi te laten puilen, maakt Bosch hem het verwijt meer geïnteresseerd te zijn in geldelijk gewin, dan in het heil van zijn patiënte. Het hooi symboliseert geld of materieel bezit. e 20 Verder kan GIA plaatsvinden in instellingen. Denk aan scholen, instellingen voor jeugdigen (Commissie Samson, 2012; Commissie De Winter, 2016), verpleeghui- zen en instellingen voor gehandicapten, gevangenissen, asielzoekerscentra en ziekenhuizen. Misbruik in religieuze gemeenschappen wordt eveneens gezien als een vorm van GIA (Veerman, 2005; Commissie Deetman, 2011a, 2011b; Ganze- voort, 2013; Berg-Seiffert, 2015). Voor Bosch en zijn tijdgenoten was God een sturende factor in de wereld. Hoewel Luther pas na de dood van Bosch met zijn 95 stellingen met klachten over de katholieke kerk kwam, bezag de schilder bij leven Zijn grondpersoneel al met enige scepsis. Op de kerk richtte hij fervent zijn pijlen. Zo rijden achter de hooiwagen op het middelste paneel onder meer kerkelijke leiders die hij hebzucht verwijt. f Onderaan op dat paneel komt daar nog het verwijt van wellust en onkuisheid bij. De kloosterlinge biedt de muzikant hooi aan in ruil voor zijn worst. De betekenis van deze transactie hoef ik verder vast niet uit te leggen. G Hooiwagens kijken Koning Philips II was zeer gecharmeerd van het werk van Bosch en daardoor is het een en ander van de hand van El Bosco – zo wordt hij in Spanje genoemd – nog steeds op het Iberisch schiereiland te vinden. Zo ook de Hooiwagen, of beter gezegd de Hooiwagens. Er hangt namelijk een triptiek in het Madrileense Museo Nacional del Prado en een bijna identieke versie in het Escorial, een im- mens abdijcomplex van Philips II ten noordwesten van Madrid. Beide waren ooit in het bezit van Philips II. Lang werd gedacht dat de Hooiwagen in het Escorial het origineel was. Inmiddels wordt er vanuit gegaan dat het drieluik in het Prado het origineel is (Friedländer, 1969; Dony, 1976; De Tolnay, 1986; Koldeweij et al., 2001). In verband met de herdenking van de 500ste sterfdag van de schilder heeft het Museo Nacional del Prado in Madrid de Hooiwagen-triptiek op reis naar Nederland gestuurd. De in deze publicatie gebruikte afbeeldingen geven eveneens de Prado-versie weer. 3.2.3 Geweld op het terrein van mensenhandel Op dit terrein wordt vooral aandacht gevraagd voor problemen rondom zedenzaken en de prostitutiesector. Maar het inzetten van kinderen om te bedelen, kan ook een vorm van mensenhandel zijn (Dettmeijer et al., 2016). GIA krijgt in de mensenhan- del vaak het karakter van (financiële) uitbuiting (Werson, 2012). Mensenhandel is geen recente uitvinding. Ook Bosch en zijn tijdgenoten waren ermee bekend. Onderaan op het middelste paneel staan twee vrouwen getooid met brede, ronde 21 Afhankelijkheid en weerbaarheid en witte hoofddeksels. Dit zijn zigeunerinnen. De ene dame met een kind in haar draagdoek leest een vrouw de hand, die wordt aangeklampt door een schamel gekleed kind. Ondertussen wast de andere zigeunervrouw de billen van een kind. De associatie van zigeuners met kinderen was geen gunstige. In vijftiende-eeuwse kronieken werd vaak gemeld dat deze mensen kinderen kidnapten en verkochten. h Het is overigens nog maar de vraag in hoeverre die verdachtmakingen terecht waren. Laten we niet uitsluiten dat we hier met een middeleeuwse vorm van ethnic profiling te maken hebben. Op de versie van de Hooiwagen uit het Escorial ont- breekt overigens bij de staande vrouw de baby in haar borstdoek. Niemand weet waarom. Linksonder op het middenpaneel staat een man met een hoge hoed. Bosch laat hem de rechterhand op de schouder van een kind leggen dat hem leidt en tevens zijn bedelaarsstaf vasthoudt. Hiermee wekt de schilder de indruk dat het om een blinde bedelaar gaat. Maar is dat werkelijk het geval? Bosch brengt ons aan het twijfelen. Want gaat het hier niet om een ordinaire oplichter die blindheid voor- wendt en door de baby op zijn rug en het gezelschap van het jonge kind medelijden probeert op te wekken? i 3.2.4 Overlap Deze driedeling bestaat niet uit elkaar uitsluitende categorieën. De praktijk leert dat er overlap is. Ouderenmishandeling kan bijvoorbeeld plaatsvinden in huiselijke kring maar ook gepleegd worden door hulpverleners, professionals of vrijwilligers of zich afspelen in een instelling (Plaisier & De Klerk, 2015). Bij groepen die geas- socieerd worden met georganiseerde misdaad, bijvoorbeeld bepaalde motorclubs, kan eveneens huiselijk geweld spelen (Janssen, 2015c). Onderzoek in de wereld van prostitutie en mensenhandel laat verder zien dat zich dergelijke fenomenen ook afspelen in intieme relaties. Niet alleen door intimidatie, controle en geweld zetten mensenhandelaren hun slachtoffers aan tot bepaald gedrag, maar analoog aan mechanismen die bekend zijn van huiselijk geweld worden ook slachtoffers tot prostitutie aangezet door bijvoorbeeld misbruik te maken van de emotionele band (Verhoeven et al., 2015). Dit jaar vroeg de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen nog nadrukkelijk aandacht voor het feit dat mensenhandel ook in familiekring speelt, bijvoorbeeld bij kindhuwelijken. De vraag kan worden gesteld of het arrangeren van een kindhuwelijk op zichzelf een vorm van mensenhandel oplevert, maar er ligt wel een relatie met voor mensenhandel belangrijke karakteristieken, namelijk uitbuiting en dwang. Denk verder ook aan mensen die in familieverband – vaak jarenlang – kinderen voor zich laten werken of ze aanzetten tot winkeldiefstal of bedelen (Dettmeijer et al., 2016). Wie weet, mis- schien is die man met de hoge hoed wel de vader van de baby of de nare oom van het kind waarop hij niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk leunt. j 22 GIA in cijfers In de officiële stukken lees je dat jaarlijks meer dan 200.000 vrouwen en man- nen en 119.000 kinderen slachtoffer worden van GIA (zie bijvoorbeeld: TK 2011-2012 28 345, nr. 117). Het getal 200.000 heeft betrekking op slachtof- fers van huiselijk geweld (Van der Veen & Bogaerts, 2010). Het getal 119.000 verwijst naar de slachtoffers van kindermishandeling en is afkomstig uit een prevalentiestudie naar kindermishandeling in 2010 (Alink et al, 2011). Deze cijfers gaan met name over het eerste domein, maar niet over alle fenomenen die hierboven als voorbeeld zijn genoemd. Wat missen we? Eergerelateerd geweld is er niet bij inbegrepen. Volgens de politie worden jaarlijks circa 3.000 zaken onder de aandacht gebracht waarbij de politie rekening houdt met een geschonden eergevoel als motief voor (dreigend) geweld (LEC EGG, 2016). Daarnaast is van sommige fenomenen relatief weinig bekend. Zo zijn er van huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap in Nederland alleen maar schattingen. Voor de jaren 2011 en 2012 is een educated guess gedaan met een minimale ondergrens van 181 gevallen van huwelijksdwang, 178 maal achterlating en 140 gevallen van huwelijksgevangenschap (Smits van Waes- berghe et al., 2014). Het aantal verborgen vrouwen werd in 2012 voor de stad Amsterdam geschat tussen de 200 en 300 (Drost et al., 2012), in 2013 en in 2015 kwam voor de stad Den Haag die schatting uit op 190 tot 250 vrouwen (Drost et al., 2015). Deze algemene cijfers geven verder geen inzicht in het aandeel van professionals in GIA of in GIA in een institutionele setting. Over dat laatste is wel iets bekend. Zo bleek uit een prevalentiestudie naar seksueel misbruik in de Nederlandse jeugdzorg dat in 2010 188 per 1.000 jongeren in de jeugdzorg seksueel misbruik hadden ondervonden. Dat is twee keer zoveel als jongeren van dezelfde leeftijd en met dezelfde etnische achtergrond in de totale Nederlandse bevolking ondervinden (Alink et al., 2012). Mensenhandel is eveneens niet inbegrepen bij de eerste cijfers die in dit kader werden genoemd. Volgens CoMensha – een organisatie die zich in samenwerking met onder meer opsporingsdiensten, hulpverleners, opvanginstellingen en overheden inzet voor een beter leven voor slachtoffers van mensenhandel – is het moeilijk om een goede schatting van het aantal slachtoffers te geven. CoMensha verzamelt cijfers over mensenhandel voor de Nationaal rapporteur mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen. In 2014 werden bij deze organisatie 1.561 (mogelijke) slachtoffers aangemeld. Of het daadwerkelijk om slachtoffers van mensenhandel gaat, moet nog worden getoetst. De in dit kader genoemde cijfers geven slechts een indruk van het aantal slachtoffers van GIA in Nederland. 23 Afhankelijkheid en weerbaarheid Criminologen spreken in dit verband over een dark figure . Zaken als vertrouwen in de politie en andere instanties, en het overwinnen van schaamte om over het gebeurde te praten, beïnvloeden de bereidheid om geweld te melden of aan te geven. Bovendien moeten professionals in de veiligheidszorg in staat zijn om al die verschillende vormen van GIA te herkennen. Verder moeten we ons realise- ren dat achter elk slachtoffer ook nog andere gedupeerden staan. Denk maar aan die notie van linked lives uit het levensloopperspectief: een kind dat getuige is van het geweld dat vader tegen moeder pleegt, of een moeder in Nigeria die zich afvraagt waarom ze maar niks hoort van haar dochter die voor werk naar Europa is getrokken en door toedoen van mensenhandelaren in de prostitutie is beland. Cijfers zijn belangrijk, maar geven slechts een schaduw weer van de werkelijke impact van GIA. Ik kan me voostellen dat menigeen door de bomen het bos niet meer ziet – of in dit geval door Bosch de bomen – maar belangrijk om te onthouden is het volgende: de term GIA bestaat nog niet zo lang, maar onder die grote paraplu gaan tal van fenomenen schuil waarmee we al langer bekend zijn en die elke dag weer mensen in onze samenleving raken. Hoe het precies zit met de relatie tussen afhankelijkheid, geweld en weerbaarheid, dat gaan we nu onderzoeken. 24 4 afhankelijkheid, geweld en weerbaarheid nader bekeken Jheronimus Bosch heeft me al een heel end op weg geholpen. Dankzij de Marskra- mer heb ik het levensloopperspectief kunnen introduceren en het binnenwerk van de Hooiwagen-triptiek heeft mij in de gelegenheid gesteld om de bonte verzame- ling fenomenen onder de noemer GIA te introduceren. Nu wil ik echter een stap verder gaan en de relatie tussen afhankelijkheid, geweld en weerbaarheid ver- diepen. Hoe verhouden die begrippen zich tot elkaar? Sluiten afhankelijkheid en weerbaarheid elkaar uit of is er toch enige mate van verbinding mogelijk? Bij deze complexe vragen kan ik geen afleiding gebruiken, dus laat ik het schilderwerk in dit hoofdstuk maar even voor wat het is. De behandeling van de vraag onderneem ik in twee stappen. Eerst richt ik mij op de relatie tussen afhankelijkheid en geweld en vervolgens zoom ik in op afhankelijkheid en weerbaarheid. 4.1 AfhAnkelijkheid en Geweld 4.1.1 Hoe afhankelijkheid beschermt tegen geweld Van de hand van de socioloog Norbert Elias is ongetwijfeld het meest invloed- rijke werk over de relatie tussen afhankelijkheid en geweld verschenen. Hij heeft twee boeken gewijd aan zijn civilisatietheorie (1982), waarin hij een belangrijk turning point beschrijft en uit de doeken doet hoe in almaar complexer wordende samenlevingen de onderlinge afhankelijkheid toeneemt en het geweld afneemt. Elias heeft dit proces beschreven voor West-Europa vanaf de late middeleeuwen, de tijd van Bosch. In de periode die Elias beschrijft, gaat de handel een grotere rol spelen en ontstaan er verschillende beroepen, waardoor mensen in toenemende mate van elkaar afhankelijk worden. De elite bestaat in die tijd voor een belangrijk deel uit ridders. Hoewel zij wel zeggenschap hebben over een grondgebied, is hun glorie tanende. Door de groei van handel wordt de geldeconomie steeds be- langrijker. Maar de opbrengsten uit pacht zijn voor de ridders vaak niet meer vol- doende om het hoofd boven water te houden. Ze zoeken dan ook hun toevlucht bij de koning, die immers wel weet rond te komen van de belastingopbrengsten. De koning wil hen ter wille zijn op voorwaarde dat ze zich in zijn buurt vestigen en zich gedragen conform de aan het hof geldende regels. De ridders leggen hun wapens af en worden opgenomen in de hofadel. Het hof krijgt daarmee een cen- trale rol en zo wordt een belangrijke stap in het proces van staatsvorming gezet. Naarmate dat proces vordert, wordt het hof van de koning het kloppende hart 25 Afhankelijkheid en weerbaarheid van de nationale staat. Meer en meer wordt het recht om geweld te gebruiken voorbehouden aan de staat, totdat de staat uiteindelijk over een geweldsmono- polie beschikt. Daarmee wordt bedoeld dat het burgers niet is toegestaan om on- derlinge conflicten met geweld te beslechten, omdat uitsluitend centrale organen van de staat het recht hebben om geweld te gebruiken. Die centrale organen zijn het nationale leger en de nationale politie. Hoewel een aantal Europese landen waar Elias over schreef, al lang geen monarchieën meer zijn, is het geweldsmono- polie daar toch in handen van de staat gebleven toen de monarchie werd vervan- gen door gekozen regeringen en parlementen. Uit onderzoek van Eisner (2003) blijkt dat in de loop der eeuwen in Europa het aantal slachtoffers van moord- en doodslag is afgenomen: in de 13 e en 14 e eeuw vielen er per 100.000 inwoners 32 slachtoffers te betreuren; in de 15 e eeuw steeg het aantal slachtoffers naar 41 per 100.000 om tot slot af te nemen naar 1,4 slachtoffers per 100.000 inwoners in de 20 e eeuw. Daar zijn de slachtoffers van de twee wereldoorlogen en andere bloe- dige conflicten overigens niet bij opgeteld. Die zorgen voor enige ‘rimpelingen’ in deze verder zo fraaie theorie. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de historische analyse van Elias niet of nauwelijks van invloed is op de betekenis van het woord ‘afhankelijkheid’ in onze spreektaal en in het beleid over GIA. Het woord ‘afhankelijkheid’ heeft geen beste reputatie. Wie wil er nou afhankelijk zijn? Het woord roept associaties op met hulp- behoevendheid en overgeleverd zijn aan de zorg van anderen. Dat hoeft lang niet altijd fysiek te zijn. Afhankelijkheid kan zich in dit opzicht ook sociaal en economisch manifesteren. Aan het begin van het vorige hoofdstuk had ik het over het begrip ‘vrouwenmishandeling’. Vanuit de emancipatiebeweging is hard gewerkt om dit ge- weld en de positie van vrouwen ten opzichte van mannen maatschappelijk geagen- deerd te krijgen. Het streven naar een volwaardige positie in de samenleving gaat gepaard met het aan de kaak stellen van vormen van afhankelijkheid. Het is nu bijna niet meer voor te stellen, maar tot 1957 waren in Nederland gehuwde vrouwen niet handelingsbekwaam. Zij konden niet zelfstandig een overeenkomst sluiten, bijvoorbeeld een hypotheek. Zij waren in dit opzicht volledig afhankelijk van hun echtgenoten. In beleidsstukken over GIA komt dat negatieve oordeel over afhanke- lijkheid terug. De overheid lijkt met name nadruk te leggen op een morele beoorde- ling van dit soort geweld: ‘Geweld is erg, maar geweld jegens iemand die kleiner, onmachtiger en kwetsbaar is en daardoor afhankelijk, is dubbel zo erg. Helaas komt geweld in afhankelijkheidsrelaties voor in alle geledingen van de samenleving’ (TK 2011-2012, 28345 en 29325, nr. 117). Daar komt nog bij dat ‘het slachtoffer (…) over onvoldoende mogelijkheden beschikt om deze ongelijke machtsverhouding te doorbreken’ (TK 2007-2008, 28 345 en 22894, nr. 51). Denk maar aan het kind 26 bij de bedelaar met de hoge hoed j of aan de afhankelijkheid van een goedgelovig meisje van een loverboy (Bovenkerk et al., 2006). Kwetsbaarheid Naast ‘afhankelijkheid’ en ‘machtsverschil’ duikt soms ook het woord ‘kwets- baarheid’ op, met name op het terrein van mensenhandel. Hoewel de term in internationale instrumenten ter bestrijding van mensenhandel wordt gebruikt, is het begrip niet strak gedefinieerd. Het gaat in feite om een verhoogde gevoelig- heid van individuen of groepen waar een mensenhandelaar misbruik van kan maken. De Europese Commissie introduceerde ‘clusters van kwetsbaarheid’: individuele, familiale, sociaal-economische en structurele kwetsbaarheid. Bij individuele kwetsbaarheid gaat het om factoren in de persoonlijke situatie en de levensloop. Bijvoorbeeld een verleden waarin misbruik heeft plaats gevonden of een beperkte cognitieve en emotionele ontwikkeling. Bij familiale kwetsbaar- heid kan het gaan om een instabiele gezinssituatie, bijvoorbeeld door financiële problemen. Sociaal-economische kwetsbaarheid komt tot uiting als mensen on- derdeel uitmaken van een gemarginaliseerde bevolkingsgroep en daarbij slechte toegang hebben tot de veiligheidszorg. Bij structurele kwetsbaarheid gaat het om de afwezigheid van een overheid die in voldoende mate is toegerust om mensenhandel te herkennen en aan te pakken (Dettmeijer et al., 2016). 4.1.2 Hoe afhankelijkheid het ontstaan en voortbestaan van geweld bevordert Aan de ene kant neem ik waar dat er weinig aandacht is voor de manier waarop afhankelijkheid geweld kan terugdringen. Aan de andere kant valt mij op dat er ook relatief weinig woorden worden vuilgemaakt aan de vraag hoe afhankelijkheid bij kan dragen aan het ontstaan en voortbestaan van geweld? Zou de slechte naam en het morele oordeel van afhankelijkheid ons zicht vertroebelen? Lastig is ook dat de term ‘geweld in afhankelijkheidsrelaties’ typisch Nederlands is en derhalve als concept geen voorwerp van studie in de internationale literatuur is. Toch kunnen we uit die literatuur al enkele belangrijke relaties tussen afhankelijkheid en geweld des- tilleren, die een glimp laten zien van de verschillende manieren waarop afhankelijk- heid een trigger kan zijn voor geweld en zo van invloed is op trajectories en turning points in de levensloop. Na veel lezen kom ik er voorlopig tot vier: 1. Afhankelijkheidsrelaties als intergenerationeel doorgeefluik Gezonde vormen van afhankelijkheidsrelaties bieden veiligheid. Als het al- lemaal goed gaat, dan leren kinderen van hun ouders of verzorgers wat sociaal 27 Afhankelijkheid en weerbaarheid gewenst gedrag is en hoe conflicten zonder geweld kunnen worden beslecht. Helaas blijkt uit onderzoek vanuit het levensloopperspectief dat wanneer kinderen en jongeren door hun ouders, of verzorgers in instellingen, niet met de juiste toewijding worden verzorgd en grootgebracht en er daarentegen sprake is van wangedrag – bijvoorbeeld het ondergaan van fysiek of psychisch misbruik, of het getuige zijn van dergelijk misbruik – de kans vergroot wordt dat deze kinderen eenmaal volwassen ook zelf problematische ouders worden (Athens, 1992; Baas, 2001; Dutton, 2004; Van Dijke & Terpstra, 2013; Lünne- man & Pels, 2013, Tierolf et al., 2014). Slachtoffers kunnen zich dan later in het leven ontpoppen tot daders. 2. Geweld als reactie op als knellend of bedreigend ervaren afhankelijkheidsrelaties Geweld kan ook een gevolg zijn van de behoefte van mensen om uit een afhanke- lijkheidsrelatie los te breken. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is zo het battered women syndrome bekend. De term heeft in de loop der tijd verschillende betekenissen gehad en er is veel kritiek op geweest (Dutton, 1993), maar ik doel hier vooral op het fenomeen waarbij vrouwen na jarenlang blootgesteld te zijn geweest aan geweld, zelf (dodelijk) geweld gebruiken nadat de spreekwoordelijke druppel de emmer heeft doen overlopen (zie ook: Serrana & Firestone, 2004). 3. Geweld als middel om afhankelijkheidsrelaties in stand te houden Een streven naar individuele ruimte kan leiden tot gewelddadige reacties van de partner of de gemeenschap die de teugels niet wil laten vieren. Denk aan jongeren en vrouwen die meer bewegingsvrijheid claimen en zich willen ont- trekken aan controle in families waarin eercodes een belangrijke rol spelen. Op die individueel gevoelde behoefte kan met geweld gereageerd worden door de familie (Janssen, 2008; Brenninkmeijer et al., 2009). Zelfbeschikking Een woord dat in relatie tot afhankelijkheid regelmatig gebruikt wordt, is ‘zelfbeschikking.’ In de brief van 6 januari 2015 informeert de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher, de Tweede Kamer over het actieplan Zelfbeschikking 2015-2017 (TK 2014-2015, 32175, nr. 54). Het voor- gestelde actieplan is breed van aard. Het richt zich onder meer op fenomenen als huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap, achterlating, eergerelateerd geweld, gedwongen leven in isolement en de acceptatie van homoseksualiteit (zie ook het kader ‘GIA in de multiculturele samenleving’ in paragraaf 3.2.1). 28 Al deze verschijnselen worden gezien als symptomen van een onderliggende problematiek: de ontkenning van het recht van mensen om zelf hun leven in te vullen. Het ontbreken van dit individuele ‘zelfbeschikkingsrecht’ vormt een beperking voor mensen om over hun fundamentele rechten en vrijheden te kunnen beschikken en is daarom een schending van de mensenrechten. Dit actieplan moet ertoe leiden dat mensen zich ervan bewust zijn dat ze het recht hebben om zelf keuzes te maken over hun eigen leven, bijvoorbeeld als het gaat om school, opleiding, werk of vrije tijd, een partner, scheiding of religie. Identi- teit, seksualiteit en persoonlijke ontwikkeling zijn gebieden waarop de strijd om zelfbeschikking het hardst wordt gevoerd, en waarin mensen het meest worden beperkt. De achterliggende gedachte is dat oorzaken van deze beperkte keuze- mogelijkheden vaak te vinden zijn in afhankelijkheidsrelaties en in de ongelijk- heid van man en vrouw. Autonomie en gelijkwaardigheid moeten de leidende universele waarden zijn. Economische zelfstandigheid en opleiding zijn hierbij beschermende factoren die zelfbeschikking vergroten. 4. Afhankelijkheidsrelaties als gelegenheidsstructuur Afhankelijkheidsrelaties bieden gemotiveerde daders een gelegenheidsstructuur (Deslauriers-Varin & Beauregard, 2010): potentiële slachtoffers zijn bereikbaar en wellicht zelfs in de fysieke nabijheid door die afhankelijkheidsrelaties. Er zijn helaas verschillende voorbeelden bekend van professionals die met kinderen werken, maar zich ook tot kinderen aangetrokken voelen en door hun werk de gelegenheid hebben om met kinderen in contact te treden, bijvoorbeeld op een kinderdagverblijf of in een zwembad. 4.1.3 Hoe afhankelijkheid het gevolg van geweld kan zijn We weten dat de impact van geweld helaas niet ophoudt bij de daad zelf. Nog lang nadat het concrete geweld heeft plaatsgevonden, kunnen mensen in hun verdere levensloop last hebben van (mentale) gezondheidsproblemen (Dutton, 2004, Tierolf et al., 2014) en bijvoorbeeld achtervolgd worden door herbelevingen en angstaan- vallen (Van Ee, 2014; Van Ee & Kleber, 2012, 2013). Inmiddels is er in dit verband veel aandacht voor posttraumatische stressstoornissen. Een gevolg hiervan kan zijn dat de mensen die daar onder lijden, vanwege angsten en depressieve gevoelens de afhankelijkheidsrelatie niet durven of kunnen beëindigen. Mensen kunnen zo beschadigd raken dat ze het eigen initiatief verliezen en volledig afhankelijk worden van de mensen om hen heen. 29 Afhankelijkheid en weerbaarheid Had Bosch een posttraumatische stressstoornis? Bij de Marskramer en op de Hooiwagen valt het nog mee, maar in ander werk van Bosch – bijvoorbeeld De tuin der lusten – komen we bizarre fantasiefiguren tegen. Het meest angstaanjagende onderdeel van de Hooiwagen-triptiek is ongetwijfeld het rechterpaneel dat de hel weergeeft. Zowel de raadselachtige wezens die aan de fantasie van Bosch zijn ontsproten als zijn griezelige weerga- ve van het rijk van de duivel, hebben bij velen de vraag opgeroepen wat er toch in de schilder gevaren was. Door kunsthistorici zijn de meeste wilde verklaringen geopperd: Bosch zou bijvoorbeeld van hallucinoge middelen hebben gesnoept, hij zou een ketter zijn geweest of lid van een hippie-achtige geheime sekte van naaktlopers, omdat hij – niet op het werk dat in deze rede centraal staat maar kijk maar weer naar De tuin der lusten – veel blote mensen heeft geschilderd. Al dit soort schilderachtige verklaringen zijn inmiddels naar het rijk der fabelen verwezen (Klein, 2015). Ook ik wil graag een duit in het zakje doen en de vol- gende – niet te bewijzen – theorie poneren: zou Bosch wellicht te lijden hebben gehad van een posttraumatische stressstoornis of ander psychiatrisch letsel? Hij heeft zoveel narigheid geschilderd dat de vraag zich opdringt of hij zelf niet iets akeligs in zijn jeugd heeft meegemaakt. In de literatuur wordt opgemerkt dat Bosch zo prachtig en gloedvol vuur kon schilderen. k Zou hij daar zo goed in zijn geweest omdat hij als puber de grote stadsbrand van 13 juni 1463 in ’s-Hertogenbosch had meegemaakt (Dony, 1976)? Veel huizen hadden toen nog rieten daken, waardoor het vuur vrij spel had en uiteindelijk duizenden huizen in vlammen opgingen en vele Bosschenaren het leven lieten. Wellicht moeten we niet te veel achter het geweld bij Bosch zoeken, want als we Elias moeten geloven, dan ging het er in die tijd nu eenmaal wat minder gepolijst aan toe en dan kan de jonge Bosch daar niet erg van onder de indruk zijn geweest. 4.1.4 Hoe afhankelijkheid als hulpbron bij de aanpak van geweld kan wor- den ingezet Afhankelijkheid is niet alleen een issue bij het afnemen en het ontstaan van geweld. Afhankelijkheid speelt ook een rol bij de aanpak van GIA. In Nederland is gekozen voor een rijksbrede aanpak. Het beleid richt zich uiteraard op het opsporen en aan- pakken van plegers van GIA. Maar net zo belangrijk is het voorkomen, signaleren, stoppen en/of opvangen en schade beperken en/of het leveren van goede nazorg, alsmede het doorbreken van de intergenerationele overdracht van geweld (TK 2012-2013, 33400-XVI, nr. 14). 30 De Wet meldcode en het signaleren van GIA Op 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishande- ling in werking getreden. Deze wet verplicht organisaties en zelfstandige be- roepsbeoefenaren om te beschikken over een meldcode. Dit is een overzicht van stappen die professionals moeten doorlopen bij het signaleren van GIA. Het plan bestrijkt het moment van het signaleren van geweld tot en met het nemen van de beslissing over het doen van een melding. Het gaat dus niet om een verplichte melding. Verwarrend is dat hier niet de term GIA wordt gebruikt. In het Basismo- del meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling staat dat onder huiselijk geweld en kindermishandeling ook de volgende fenomenen begrepen wor- den: seksueel geweld, vrouwelijke genitale verminking, eergerelateerd geweld, ouderenmishandeling en huwelijksdwang. Een meldcode is enerzijds bedoeld als steuntje in de rug voor professionals. De code moet duidelijk maken wat er van professionals verwacht wordt en hoe zij rekening kunnen houden met zaken als het beroepsgeheim. Anderzijds wordt aan de hand van het stappenplan in de meldcode gekeken of professionals zich goed van hun taak hebben gekwe- ten. Het is dus eveneens een toetsinstrument. De wet eist dat een stappenplan minimaal de volgende vijf stappen bevat: 1) het in kaart brengen van signalen; hier valt ook de ‘kindcheck’ onder, dat wil zeggen dat er bij volwassenen speciaal op gelet wordt of zij de zorg hebben voor minderjarige kinderen en of deze veilig kunnen opgroeien; 2) collegiale consultatie; 3) gesprek met de cliënt; 4) wegen van het geweld, dat wil zeggen een inschatting maken van risico’s en aard en ernst van het geweld dat al heeft plaats gevonden en tot slot 5) beslissen over het al dan niet organiseren van hulp of het doen van een melding. Als het vermoe- den bestaat dat er sprake is van een ernstig misdrijf, wordt aangeraden een en ander af te stemmen met de interventies van de politie. Nu bevat stap 5 van de meldcode een keuze: óf melden óf hulp verlenen. Uit de brief van 29 maart 2016 van de staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer blijkt, dat er wordt nagedacht over de vraag of die laatste stap toch niet aangescherpt moet worden. In het basismodel wordt er verder op geattendeerd dat bij specifieke vormen van geweld, zoals vrouwelijke genitale verminking, huwelijksdwang, seksueel geweld en eergerelateerd geweld, de stappen nader moeten worden bekeken, omdat wellicht een andere aanpak nodig kan zijn. Het basismodel dient verder slechts als voorbeeld. Stel dat een bepaalde instelling veel met ouderenmishandeling te maken heeft, dan kan die instelling dat natuurlijk in de eigen meldcode opne- men. De wet geldt voor de volgende sectoren: (jeugd)gezondheidszorg; jeugd- zorg; onderwijs, van basisschool tot en met hoger onderwijs, inclusief leerplicht; 31 Afhankelijkheid en weerbaarheid kinderopvang; maatschappelijke ondersteuning; justitie, waaronder het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA). Daarnaast geldt de wet voor vrijgevestigde beroepskrachten, zoals: artsen, verpleegkundigen, verloskundigen, tandartsen, apothekers, psychologen, psychotherapeuten, fysiotherapeuten, diëtisten en logopedisten. Hoewel de politie een belangrijke rol speelt bij de aanpak van GIA, valt de politie niet onder deze wet. Achterliggende gedachte was dat de politie over voldoende mogelijkheden beschikt om de hier genoemde vormen van ge- weld te kunnen signaleren en melden. Inmiddels heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie een onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat nog niet alle organisaties aan de wet voldoen (Inspectie Veiligheid en Justitie, 2015). Als de pleger een profes- sional is, die tijdens het uitvoeren van zijn of haar functie geweld pleegt, bestaat er overigens een meldplicht. Wat overheidsbemoeienis betreft vinden in Nederland grote veranderingen plaats. Nederland verandert van een verzorgingsstaat in een participatiesamenleving, waarin gemeenten een steeds grotere verantwoordelijkheid krijgen toebedeeld. Op gemeentelijk niveau moet ervoor gezorgd worden dat ook kwetsbare burgers zelfredzaam zijn. Voor deze verandering worden verschillende redenen aangedra- gen: het sociale stelsel van de verzorgingsstaat is te kostbaar, het sluit niet goed meer aan bij een tijd waarin mensen andere levensstijlen en wensen hebben dan in de periode waarin de verzorgingsstaat ontstaan is, en daarnaast is het bestaande aanbod aan hulp en zorg te gefragmenteerd om effectief te kunnen zijn. Ook wil de overheid dichter bij de burger zijn. Uitgangspunt van de transformatie van het sociale domein is het stimuleren en bevorderen van de eigen kracht van burgers en hun sociale omgeving. Dat betekent dat eerst moet worden gekeken naar wat men- sen en hun omgeving zelf kunnen oplossen (Teeuwen et al., 2014). Burgers moeten dus aan de slag. Dat geldt ook voor de aanpak van GIA. Er wordt vanuit gegaan dat familie, vrienden en buren een bijdrage kunnen leveren aan verdere bewustwording bij slachtoffers en plegers van geweld. Zij kunnen alert zijn op signalen en daar waar nodig het slachtoffer ondersteunen of, als het kinderen betreft, de ouders aanspre- ken. De omgeving kan betrokkenen motiveren om hulp te zoeken. Als er hulp komt, dan staat niet het hulpaanbod centraal, maar de vraag van het individu. Er moet op die manier maatwerk worden geleverd, hoewel de overheid ook propageert dat de aanpak algemeen moet zijn waar dat kan en specifiek waar nodig (TK 2012-2013, 33400-XVI, nr. 14). Het streven is in ieder geval te komen tot een integrale aanpak, waarbij bij voorkeur één individu of één gezin met één contactpersoon of regisseur te maken krijgt, die de hulp coördineert. Die ondersteuning moet dicht bij huis – 32 bijvoorbeeld met behulp van sociale wijkteams – worden georganiseerd en profes- sionele ondersteuning is zoals gezegd een aanvulling op wat de burger en het eigen netwerk zelf kunnen. Multidisciplinaire aanpak ++ Speciaal voor acuut, ernstig en langdurig geweld is inmiddels een ‘multidisciplinai- re aanpak ++’ (MDA++) ontwikkeld. Voor elke casus wordt een speciaal team sa- mengesteld. Kenmerkend daarbij is: samenwerking tussen verschillende sectoren in de veiligheidszorg en het medische zorgcircuit; samenwerking tussen profes- sionals met verschillende disciplinaire achtergronden; het aanbod is gezinsgericht, het gezinssysteem als geheel wordt als cliënt gezien, zowel hulp aan de kinderen en volwassenen als aan slachtoffers, plegers en andere betrokkenen. Het doel is om het gezin te helpen om de balans en de regie te hervinden; er is een casema- nager of zorgcoördinator die de vaste contactpersoon is en de aanpak richt zich op alle voorkomende vormen van geweld in het gezin. De hulp wordt onderling door de professionals afgestemd en gezamenlijk aangeboden. Aan de ene kant is het een mooie gedachte om afhankelijkheidsrelaties als hulpbron in te zetten: Bij de introductie van het levensloopperspectief in hoofdstuk 2 had ik het over het begrip agency (zie ook: Wolf, 2016), het vermogen van mensen om zelf keuzes te maken en te reageren op hun omstandigheden. Aan de andere kant kunnen we niet om de vraag heen hoe groot die mogelijkheden zijn bij GIA. Het aan te pakken geweldsprobleem speelt zich immers in diezelfde kring af waar de burger volgens de overheid - indien veilig - op zoek moet naar hulp. De vraag is dus hoever gegaan kan worden met het doen van een beroep op eigen kracht en zelfredzaam- heid (Janssen, 2016; Kruiter et al., 2016). (De)centralisatie in de veiligheidszorg De eerste stap naar de participatiesamenleving is in 2007 gezet met de invoe- ring van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Als het een individu ook niet met hulp van zijn of haar sociale netwerk lukt om aan de samenleving deel te nemen, kan hij of zij maatschappelijke ondersteuning krijgen. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan: advies, voorzieningen, ondersteuning aan mantelzorgers en vrijwilligers en vrouwenopvang. De openbare geestelijke gezondheidszorg hoort hier eveneens bij. Aan het begrip maatschappelijke 33 Afhankelijkheid en weerbaarheid ondersteuning is verder het aspect van veiligheid toegevoegd. Hierdoor krijgen gemeenten een expliciete rol bij het voorkomen en aanpakken van vormen van GIA. Mensen hebben geen recht op zorg, maar komen indien nodig in aanmer- king voor passende ondersteuning. In deze geest werkt ook de Jeugdwet die in 2015 is ingevoerd. Bij de Jeugdwet gaat het om hulpverlening aan kinderen, jongeren en hun gezinnen waarin problemen spelen op het terrein van opvoe- den en opgroeien. De Jeugdwet is in het leven geroepen nadat gebleken is dat de jeugdzorg niet effectief was. Eén van de problemen was de versnippering van de jeugdzorg. Door op gemeenteniveau de jeugdzorg samen te brengen moet meer afstemming ontstaan. Op gemeentelijk niveau is op 1 januari 2015 gestart met Veilig Thuis. Dit is een regionale organisatie waar slachtoffers, daders en omstanders terechtkunnen voor deskundige hulp en advies. Inmiddels bestaan er ook lokale Centra voor Jeugd en Gezin en is in een aantal regio’s een Cen- trum Seksueel Geweld gehuisvest. Hoewel het nog te vroeg is om harde uitspra- ken te kunnen doen over de werking van de decentrale aanpak, gaan er toch al stemmen op die waarschuwen voor versnippering en pleiten voor een sterke coördinatie tussen de centrale overheid, gemeenten, politie en hulpverlening als het gaat om de aanpak van geweld, zodat iedereen die hulp nodig heeft ook op gelijke wijze geholpen wordt. Terwijl in het sociale domein decentralisering heeft plaatsgevonden, speelt bij de politie juist een proces van centralisering. De politie is inmiddels omgevormd tot één nationaal korps (Teeuwen et al., 2014: Janssen, 2016; Kruiter et al., 2016). Ik vraag me overigens af hoe Elias dit proces van (de)centralisering in de veiligheidszorg zou hebben geduid. 4.2 AfhAnkelijkheid en weerbAArheid 4.2.1 Hoe besef van afhankelijkheid weerbaarheid kan bevorderen Ik keer nog eens terug naar de civilisatietheorie. In zijn analyse van het proces van toenemende afhankelijkheid en afname van geweld komt Elias (1982) tot de con- clusie dat er sprake is van een overgang van Fremdzwang naar Selbstzwang . Fremd- zwang is dwang die van buitenaf wordt uitgeoefend, met andere woorden: sociale controle. Bij Selbstzwang gaat het om zelfdwang. Aan de hand van onderzoek naar de ontwikkeling van etiquetteregels – het mes moest steeds minder herinneren aan de dolk en de vork werd ingevoerd zodat we niet meer met onze vingers aan het eten hoefden te komen – neemt Elias waar dat in de loop der tijd een proces van internalisering van normen is opgetreden. In het begin van het civilisatiepro- ces hield de sociale angst om ten overstaan van anderen het gezicht en dus de eer 34 te verliezen mensen in het gareel. Met het vorderen van het civilisatieproces gaat zelfbeheersing een steeds grotere rol spelen bij het in toom houden van emoties en driften. In feite wordt het aangeleerde geciviliseerde gedrag onderdeel van de persoonlijkheid. Voor geciviliseerde mensen is het pijnlijk om vervolgens geconfron- teerd te worden met afwijkend gedrag. Daar zijn zij in toenemende mate gevoelig voor geworden en dat roept gevoelens op van afkeuring, schaamte of zelfs walging. Niet iedereen zal de woorden ‘gevoeligheid’ en ‘weerbaarheid’ snel aan elkaar kop- pelen, maar daar zit een belangrijke relatie tussen. Elias redeneert als volgt: mensen beseffen dat ze het in het leven niet alleen kunnen rooien omdat ze onderling van elkaar afhankelijk zijn. Zelfdwang in de vorm van geïnternaliseerde normen gekop- peld aan gevoeligheid voor het schenden van die normen, helpt mensen kostbare sociale relaties in stand te houden en af te zien van en dus weerbaar te zijn tegen geweld. Want als mensen in staat zijn niet aan alle impulsen en spontane invallen toe te geven, leren zij vooruit te kijken en na te denken over de gevolgen van hun gedrag op langere termijn en zich te verplaatsen in anderen. Dat is een veel effec- tievere manier om conflicten te voorkomen en te beslechten dan door het gebruik van geweld. Die rationele blik op het eigen gedrag en het vermogen zich in te leven in anderen krijgen mensen overigens niet bij de geboorte mee, maar beide zijn het gevolg van het civilisatieproces. 4.2.2 Afhankelijkheid en weerbaarheid sluiten elkaar niet uit Mijns inziens laat Elias hiermee prachtig zien hoe besef van afhankelijkheid en weer- baarheid tegen geweld samengaan in de historische tijd en biedt hij meteen een bruggetje naar de biologische tijd: want ook daar is dit samenspel waarneembaar. Mensen komen huilend ter wereld. Ze worden niet weerbaar geboren. Weerbaar worden is een proces en afhankelijkheidsrelaties spelen daarbij een belangrijke rol. Een veulen staat al snel overeind, maar bij onze soort neemt dat proces beduidend langer in beslag. Vanaf onze geboorte kunnen we niet zonder de zorgen van ouders of verzorgers. De generatie voor ons moet ons niet alleen op weg helpen naar zindelijkheid en leren eten met mes en vork. Zij heeft vooral de taak ons zo op te voeden dat wij als volwassenen weerbaar in het leven staan en op onze beurt weer gezonde afhankelijkheidsrelaties aan kunnen gaan en niet vervallen in een delin- quente levensstijl (Van Koppen 2013; Zoutewelle-Terovan 2015). Analoog aan wat ik net vertelde over de relatie tussen afhankelijkheid en de aanpak van GIA waarbij de overheid verwacht dat mensen in feite een beroep doen op hetzelfde sociale netwerk als waarin zich ook het geweldsprobleem afspeelt, zitten we wat betreft weerbaarheid met eenzelfde issue: mensen moeten weerbaarheid leren binnen dezelfde sociale kring waarin zich ook GIA afspeelt. 35 Afhankelijkheid en weerbaarheid 4.2.3 Het versterken van de weerbaarheid van slachtoffers is onvoldoende In de vorige paragraaf heb ik uitgelegd dat in het overheidsbeleid aan het begrip afhankelijkheid een beperkte reikwijdte lijkt te worden toegekend. Die indruk heb ik ook ten aanzien van het begrip weerbaarheid. Hoewel hulpverlening aan daders wel genoemd wordt, is het uitgangspunt van het beleid met name het beschermen en vergroten van de weerbaarheid van slachtoffers van GIA (TK 2007-2008, 28345 en 22894, nr. 51). Daar kan natuurlijk geen zinnig mens tegen zijn, maar is het niet belangrijk dat meerdere partijen weerbaar zijn? Moeten (potentiële) daders niet ook weerbaar zijn, zodat zij van geweld afzien? En geldt dat niet ook voor professionals en de instellingen waaraan zij verbonden zijn? Een weerbare professional weet wat hem of haar te doen staat en kent de grenzen van eigen kennis, rechten en plichten. In het jargon van het sociale domein heet dat dan dat een dergelijke professional niet handelingsverlegen is. Een ander aspect van weerbaarheid van professionals die betrokken zijn bij de aanpak van GIA, is dat zij niet ten onder gaan aan de werkdruk of de impact die deze droevige casuïstiek op hen heeft. Een weerbare professional is minder vatbaar voor een burn-out . Gezien de mate (zie ook het kader ‘GIA in cijfers’ in paragraaf 3.2.4) waarin GIA in onze samenleving voorkomt, moeten we zuinig zijn op de professionals die ons helpen dit geweld aan te pakken. Ook na dit hoofdstuk kan ik me voorstellen dat er behoefte bestaat aan een beknopte samenvatting van de essentie van deze verkenning van de relatie tussen afhankelijkheid, geweld en weerbaarheid. Ik heb hier vooral een pleidooi gehouden voor een open blik op afhankelijkheid in relatie tot geweld en weerbaarheid die het morele oordeel overstijgt. Afhankelijkheid kan zowel een factor zijn die geweld remt als wel doet ontstaan en bevordert. Afhankelijkheid kan ook het gevolg zijn van geweld of een hulpbron bij de aanpak van geweld. Verder sluiten afhankelijkheid en weerbaarheid elkaar niet uit. Echter, er staan nog veel vragen open, verder onder- zoek is nodig en dat brengt mij bij het programma van het lectoraat. 36 5. een nieuwe triptiek Wie goed geluisterd heeft, heeft al een aantal ingrediënten voor het programma van het lectoraat Veiligheid in afhankelijkheidsrelaties voorbij horen komen. In navolging van Bosch hoop ik samen met de leden van de kenniskring ook gestalte te geven aan een fraai drieluik. Eerst vertel ik iets over de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het programma en vervolgens onthul ik aan welke panelen wij werken. 5.1 uitGAnGspunten bij het onderzoek vAn het lectorAAt 5.1.1 Onderzoek ten behoeve van de beroepspraktijk en het onderwijs Primair wordt onderzoek naar GIA gedaan om dit geweld te helpen voorkomen en te stoppen. Het doel is een bijdrage te leveren aan veiligheid. Om die reden heet het lectoraat dan ook Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties. Het onderzoek van het lectoraat komt echter niet rechtstreeks ten goede aan slachtoffers en plegers van geweld. Het lectoraat richt zich vooral op professionals. Dat is niet vreemd, want onze thuishaven is een hogeschool die beroepsonderwijs verzorgt aan toekomstige professionals. De wereld van GIA is complex en bont. Het werk van de (toekom- stige) professional op dit terrein is dat derhalve ook. Doel van het lectoraat is om de beroepspraktijk en het onderwijs te ondersteunen en zo het vakmanschap te bevorderen (Sennett, 2008). 5.1.2 Werken met een kenniskring Een kenniskring bestaat uit docenten van de verschillende aan het EV gelieerde academies en uit professionals uit de beroepspraktijk, die samen onderzoek verrich- ten. Daarbij wordt zoveel mogelijk getracht ook studenten te betrekken. Kan een dergelijke kring vergeleken worden met een schildersatelier uit de tijd van Bosch of met een gilde? Op sommige punten wel, op andere – gelukkig – niet. Een schildersatelier en het gilde Anno nu zien wij kunstenaars als hyperindividualisten die vooral naar eigen gevoel en inzicht werk scheppen. In de tijd van Bosch was dat anders. In de werkplaats van de familie van Bosch werden bijvoorbeeld ook kroonluchters en ander voorwerpen voor in huis gedecoreerd. De schilderswerkplaats was een zelfstandig bedrijf waar aan gezamenlijke projecten werd gewerkt. In de 15 e 37 Afhankelijkheid en weerbaarheid eeuw waren de schilders nog niet verenigd in een eigen gilde. De Bossche schil- ders maakten deel uit van het gilde van wevers, borduurders en goudsmeden. Zonder lidmaatschap van een gilde mocht het ambacht niet worden uitgeoe- fend. Hier lagen twee redenen aan ten grondslag: de kwaliteit van het werk moest bewaakt worden en ambachtslieden moesten beschermd worden tegen concurrentie. Een meester had niet meer dan drie of vier leerjongens en even- veel gezellen. Gezellen gingen van het ene atelier naar het andere en moesten zich telkens weer aanpassen aan de stijl van de meester. Lang niet alle leerjon- gens en gezellen wisten het uiteindelijk tot meester te schoppen. Voor wie geen familie van de meester was, bleek het in de praktijk moeilijk om de meesterproef af te leggen. Niet-familieleden moesten namelijk diep in de buidel tasten om het gilde te betalen (Klein, 2015). In de eerste plaats heeft een kenniskring een meer open karakter. Kritische denkers over het gildesysteem hebben erop gewezen dat juist het sluiten van de rangen de gildes uiteindelijk fataal is geworden: er was immers geen ruimte meer voor vers bloed en dus voor vernieuwing. Daarmee verwerden deze eens zo trotse beroepsor- ganisaties tot gesloten kasten (Janssen, 2010). In een kenniskring moeten de ramen vooral openstaan. Zoals gezegd werken docenten van verschillende academies en professionals uit het werkveld met verschillende disciplinaire achtergronden samen op één thematisch veld, in dit geval het bevorderen van veiligheid bij geweld in afhankelijkheidsrelaties. Die variatie in kennis en ervaring is de grote rijkdom van een kenniskring en het is absoluut niet de bedoeling dat onder leiding van de lector het werk van de kenniskring verwordt tot een onappetijtelijke eenheidsworst. De lector heeft de wijsheid immers ook niet in pacht. Zelf hou ik van bont – anders had het werk van Bosch mij ook niet zoveel gedaan – en ik vind niet snel iets raar of gek, maar natuurlijk moet een lector wel enige eenheid in het werk van de leden van de kenniskring bewaken. Het werk van Bosch is kakelbont, maar er zit absoluut structuur in. Dat is als lector ook mijn ideaal. Door gildes werden niet alleen mooie dingen gemaakt, er werd ook opgeleid. Die dubbele taak heeft een lector met ken- niskring eveneens. Concreet betekent dit, dat een lector toeziet op de kwaliteit en onderlinge samenhang van het gezamenlijke werk en tegelijkertijd een open oog en oor heeft voor de mogelijkheden van de leden van de kenniskring, hun dromen en individuele behoeften aan verdere ontplooiing en ontwikkeling. Een lector moet die twee doelen zien te verenigen en met elkaar in evenwicht brengen. In mijn optiek gaat dat het beste als een kenniskring een vrijplaats is in de geest van de Muider- kring, waar we gezamenlijk waardevolle ervaringen en kennis uit kunnen wisselen 38 en nieuwkomers met belangstelling voor onderzoek wegwijs kunnen maken. Kritisch debat over het doel, aard en de kwaliteit van ons werk wordt daarbij niet geschuwd. Samenwerken binnen het Expertisecentrum Veiligheid De problemen die professionals in de veiligheidszorg het hoofd moeten bieden zijn zoals gezegd bont en complex. Bij het beantwoorden van onderzoeksvragen uit de praktijk is dan ook behoefte aan verschillende soorten kennis en inzicht. Nu is een kenniskring al heel gevarieerd, maar binnen een cluster van lectora- ten – dat is het Expertisecentrum Veiligheid in feite – met bijbehorende kennis- kringen, kan natuurlijk nog meer potentieel worden aangeboord. De schotten tussen de lectoraten zijn dan ook fluïde, zodat er tal van mogelijkheden zijn om samen te werken om de beroepspraktijk zo goed mogelijk te kunnen bedienen. 5.2 drie pAnelen 5.2.1 Samenhang Bosch heeft niet zomaar wat geschilderd. Tussen de verschillende panelen zit een samenhang. Het linkerpaneel waarop Adam en Eva uit het paradijs worden verdre- ven staat voor het begin van het kwaad. Het middenpaneel geeft het kwaad in de tijd van Bosch weer, zoals door hem gezien. En het rechterpaneel laat zien hoe het met de zondaars afloopt. Op dit stramien borduur ik verder voort. 5.2.2 Het eerste paneel: onderzoek en het onderwijs Op het eerste paneel schetst Bosch hoe Adam en Eva de hof van Eden moeten verlaten nadat Eva Adam verleid heeft om van de verboden vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad te snoepen. l Ze mochten overal van eten, behalve van die ene boom. In het begin had ik al aangekondigd dat ik me her en der bij de interpretatie van het werk van Bosch enkele dichterlijke vrijheden permitteer en de verschillende theologische interpretaties van dit thema verder buiten beschouwing laat. Bij goed en kwaad gaat het in ieder geval om normativiteit, ethiek en moraal. De studenten die bij Avans worden opgeleid tot professionals in de veiligheidszorg krijgen onherroepelijk te maken met vraagstukken op dit terrein. Zij moeten simpel gezegd niet alleen leren de dingen goed te doen, maar ook de goede dingen te doen. Het lectoraat kan daarbij een belangrijke rol spelen door het onderzoekend vermogen van studenten te stimuleren door hen te betrekken bij het onderzoek. Dat onderzoekend vermogen bestaat uit drie componenten: een onderzoekende 39 Afhankelijkheid en weerbaarheid houding, kennis uit onderzoek van anderen toepassen en zelf onderzoek doen (Driessen, 2014). Ik stip ze kort aan: 1. Een onderzoekende houding Kenmerkend is een kritische blik, de drang om te willen begrijpen, antwoorden op vragen te vinden, kennis te delen, open te staan voor nieuwe ideeën en een grote dosis nieuwsgierigheid. 2. Kennis uit onderzoek van anderen toepassen Studenten hoeven niet per se zelf onderzoekers te worden, maar ze moeten wel leren om onderzoek op deugdelijkheid te beoordelen. Ook moeten ze bij het vervaardigen van beroepsproducten gebruik kunnen maken van de kennis die anderen in de beroepspraktijk of op basis van onderzoek hebben opgedaan. 3. Zelf onderzoek doen Door zelf aan onderzoek mee te doen, leren studenten systematisch het proces van opzet van onderzoek, het verzamelen en analyseren van data doorlopen. Een dergelijke oefening helpt het denkproces te ordenen en te richten. Hoewel één van de uitgangspunten van het lectoraat is dat het onderzoek ten gun- ste moet komen van het onderwijs aan de toekomstige professionals, is die relatie tussen onderzoek en onderwijs niet zomaar gelegd. Om die reden worden bij elk op te starten project binnen het lectoraat standaard twee vragen gesteld: hoe kan de opgedane kennis in de verschillende curricula worden ondergebracht en welke mo- gelijkheden zijn er om studenten bij onderzoek te betrekken? De aan de kenniskring verbonden docenten spelen hierbij een uiterst belangrijke rol. Geïnspireerd door Bosch In de loop van de geschiedenis heeft Bosch tal van kunstenaars beïnvloed. Bijvoorbeeld Pieter Brueghel de Oude en - meer recent - surrealisten zoals Dalí. In 2015 bezocht ik de zomerexpositie in het Jheronimus Bosch Art Center in ’s-Hertogenbosch. Daar werd werk getoond van schilders verbonden aan de Academie Renshof die zich door Bosch hadden laten inspireren. Een aantal kunstenaars had eveneens een eigentijdse triptiek gecreëerd, waar net als op de Hooiwagen-triptiek het begin van het leven, het kwaad en de ondergang op terugkomen. Zo schilderde Natscha Göbel een linkerpaneel dat het onderscheid tussen een rijke en een arme wereld toont. Op het middenpaneel wordt geen 40 oorlog om hooi – geld – gevoerd maar om grondstoffen zoals schoon water, olie en diamanten. Uiteindelijk dreigt de mensheid bij haar niet ten onder te gaan in een metafysische hel, maar wordt onze soort door de natuur de das om gedaan: we staan op het punt om het te gaan verliezen van een vulkaan, een supernova en enkele uit de kluiten gewassen superbacteriën. Gender- conflicten spelen zich bij haar onder meer af op een apenrots. Ik ben dus niet de enige die met het werk van de meester aan de haal is gegaan. Een prachtig voorbeeld van gecombineerde aandacht voor onderzoek en onderwijs is het onder de lector Vrouwenopvang en huiselijk geweld – mijn voorgangster – al gestarte project ‘Gezond seksueel gedrag in de residentiële jeugdzorg: duurzaam verbeteren van professioneel handelen’. Een deelproject hiervan is volledig gericht op de verbinding met de hogere sociaal agogische opleidingen. In 2017 presente- ren wij als uitvloeisel van dit project een nieuw seksuologisch handboek met volop aandacht voor GIA, speciaal voor deze opleidingen. In dit collegejaar – 2016-2017 – starten wij verder met docenten en studenten een onderzoek naar de relatief lage instroom en relatief hoge uitval van mannelijke studenten in de agogische opleidin- gen. In de beroepspraktijk vragen zich namelijk steeds meer professionals af waar de nieuwe aanwas van mannelijke sociaal werkers blijft. 5.2.3 Het tweede paneel: onderzoek naar fenomenen in de levensloop en mogelijkheden voor preventie en interventie Op zijn middenpaneel laat Bosch de misstanden van zijn tijd zien, ingegeven door lust en het verlangen naar wereldse goederen. Die motieven zijn mensen vandaag de dag ook niet vreemd. Wat we onder wangedrag in het algemeen en geweld in het bijzon- der verstaan, is echter wel aan verandering onderhevig. Er zijn wetenschappers die denken dat wij binnen afzienbare tijd met robots kunnen trouwen (Levy, 2007; Royak- kers & Van Est, 2016). Wat betekent een dergelijke ontwikkeling voor ons geweldsbe- grip? Is het deprogrammeren van irritante gewoonten van een partner dan een vorm van gezond verstand? Of is het bewerkstelligen van ingrijpende veranderingen in de persoonlijkheid – voor zover een robot die heeft – juist een vorm van geweld? Bosch zou er ongetwijfeld raad mee hebben geweten. Om echt iets te kunnen betekenen voor de professionals in de veiligheidszorg moeten we actueel inzicht hebben in ge- welddadige fenomenen. Twee clusters met vragen staan daarbij centraal: 1. Fenomenen in de levensloop In welke fase van de levensloop of trajectory speelt het probleem? Welke triggers 41 Afhankelijkheid en weerbaarheid zijn actief? Zijn er ook turning points ? Welke factoren bevorderen of remmen het geweld? Welke rol speelt afhankelijkheid in relatie tot geweld in deze? Hoe weerbaar zijn betrokkenen? Hoe is het gesteld met hun agency ? In hoofdstuk 3 zijn verschillende domeinen onderscheiden waarop GIA zich voor kan doen: binnen gezin en familie; door professionals, al dan niet in een institutionele set- ting; en op het terrein van mensenhandel. Leveren de hier gestelde vragen op elk domein identieke of verschillende antwoorden op? 2. Mogelijkheden voor preventie en interventie De antwoorden op de hierboven gestelde vragen zijn essentieel als het gaat om preventie en het inzetten en ontwikkelen van goede interventies om de weerbaar- heid van slachtoffers en plegers tegen GIA te vergroten. Wat werkt voor welke vor- men van GIA, wanneer – denk aan de fase in de levensloop – voor wie, en onder welke omstandigheden het best? Welke gevolgen hebben preventie en interventie voor een afhankelijkheidsrelatie? Is het streven om die in stand te houden, als hulp- bron in te zetten of is juist het doel om het beëindigen ervan te bewerkstelligen? Wat fenomenen betreft was er binnen het lectoraat in het afgelopen jaar met name aandacht voor stalking, vormen van GIA met dodelijke afloop en de mogelijkheden voor preventie en interventie. Op het gebied van preventie en interventies hebben we specifiek gekeken naar het bespreekbaar maken van seksualiteit in de residen- tiële jeugdzorg, de rol van vaders bij GIA en de inzet van sociale hulphonden bij het weerbaar maken van slachtoffers van GIA. 5.2.4 Het derde paneel: onderzoek naar de aanpak en de rol van professionals Over het derde paneel van de hand van Bosch heb ik nog weinig verteld. Daar is een goede reden voor: ik vind het nogal negatief. Op het drieluik van Bosch loopt het namelijk slecht af: de hooiwagen op het middenpaneel trekt richting de hel op het rechterpaneel en niets of niemand lijkt die beweging een halt toe te kunnen roepen. We zien ondermeer een zondaar met op de rug gebonden handen op de grond lig- gen, met op zijn geslacht een pad. m Het gaat hier naar alle waarschijnlijkheid om de bestraffing van een zedendelinquent. Dit is niet wat ik mij bij een contemporaine aan- pak van GIA voorstel. Waar Bosch op zijn derde paneel nauwelijks aandacht schenkt aan professionals in de veiligheidszorg, is daar op ons derde paneel een prominente rol voor weggelegd. Daarbij komen de volgende drie clusters met vragen in beeld: 1 Samenwerking met andere professionals Geen mens is een eiland en dat geldt zeker voor de professional in de veiligheids- zorg. Niet alleen met eigen collega’s moet worden samengewerkt, maar ook 42 decentraal met medewerkers van andere partnerorganisaties in die zorg. Hoe verloopt de samenwerking? Doen er zich problemen voor, bijvoorbeeld op het terrein van probleemdefiniëring en doelbepaling (Rittel & Webber, 1973) of het uitwisselen van informatie? Welke mogelijkheden zijn er om eventuele strubbe- lingen te voorkomen of op te lossen? 2 Samenwerking met afnemers van zorg In hoofdstuk 4 heb ik uitgelegd dat de overheid het een en ander van haar bur- gers verwacht. Ook in de veiligheidszorg wordt inmiddels een beroep op eigen kracht gedaan. Waar haalt de afnemer van zorg die agency vandaan? En welke gevolgen heeft een beroep op eigen kracht voor afhankelijkheidsrelaties en de verstandhouding met de professional? 3 Weerbaarheid van de professional in de veiligheidszorg Is de professional voor de uitoefening van zijn of haar taak adequaat toegerust? In dit verband kan niet alleen gedacht worden aan de aanwezigheid van kennis en ervaring, maar ook aan het beschikken over tijd en middelen. Bezwijkt de professional niet onder zijn of haar case load ? Hoe is het verder gesteld met ver- wachtingen van collega’s en van andere partners in de veiligheidszorg waarmee samengewerkt wordt? En last but not least , kan de professional voldoen aan en omgaan met de verwachtingen van afnemers van zorg? Is de professional, met andere woorden, voldoende weerbaar en in staat om deze oefening op de even- wichtsbalk met goed gevolg af te leggen? In het afgelopen jaar hebben we studenten getraind in multidisciplinaire samen- werking. In een aantal afstudeergroepen, die bestonden uit studenten van verschil- lende academies, hebben we hen samen laten werken aan onderzoek naar de werking van de Wet meldcode, naar mensenhandel en naar stalking, waarbij de multidisciplinaire samenwerking in de veiligheidszorg tevens object van onderzoek was. Onlangs is een project in opdracht van de Vereniging Nederlandse Gemeenten van start gegaan met als centrale probleemstelling onder welke omstandigheden intramurale zorg vervangen kan worden door ambulante vormen van hulpverlening. Twee vragen spelen hierbij een belangrijke rol. Wat kunnen we redelijkerwijs van afnemers van zorg verwachten? En hoe groot is het risico dat de professional zich overvraagd voelt bij het maken van afwegingen bij het toekennen van hulp? 5.2.5 Als de luiken sluiten… Aan alles komt een einde en zo ook aan mijn termijn als lector. Het is immers een tijdelijke functie. Het is wellicht wat prematuur om op de dag dat ik dit fraaie ambt 43 Afhankelijkheid en weerbaarheid formeel aanvaard veel woorden vuil te maken aan het einde van de rit. Toch wil ik daar heel kort iets over zeggen. Ik zie namelijk een punt aan de horizon voor me. Als ik hier de deur weer achter me dichttrek en aan een volgende fase in mijn levens- loop begin, dan hoop ik dat ik samen met de kenniskring onze eigen marskramer heb geschapen. Bij deze officiële aftrap heb ik de marskramer als metafoor voor het levensloopperspectief gebruikt. De marskramer 2.0 – om het zo maar eens uit te drukken – die pas zichtbaar wordt als we het in dit hoofdstuk geschetste drieluik sluiten, is een conceptueel model. Het is een model, waarin de relatie tussen afhan- kelijkheid, geweld en weerbaarheid in de levensloop verder belicht wordt en dat professionals aanknopingspunten biedt om GIA te voorkomen en te stoppen. Dat is mijn droom. 44 Dankwoord Bij de Marskramer zien we linksonder het bruggetje een klein eendje. 10 Volgens deskundigen is dit diertje het middeleeuwse symbool voor ‘het end’, een belangrijke en onvermijdelijke fase aan het einde van de levensloop (Hoffman, 2014). Maar ook een lectorale rede houdt ergens op. Voordat onze wegen scheiden wil ik nog een kort woord van dank uitspreken. Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam en het Prado in Madrid bedank ik hartelijk voor het ter beschikking stellen van afbeel- dingen van beide Marskramers en de Hooiwagen-triptiek. Zonder de begeleidende beelden waren deze rede en dit boekje buitengewoon flets geworden. Ik prijs me gelukkig met het feit dat ik twee leerscholen heb gehad: aan de univer- siteit en in de beroepspraktijk bij de politie heb ik veel vlieguren mogen maken. Als student culturele antropologie ben ik door Frank Bovenkerk en Martin Moerings geïntroduceerd in de wondere wereld van de criminologie, waarna Jan Nijboer en Willem de Haan mij verder meenamen op ontdekkingstocht. Bij de politie ben ik binnengehaald door Peter Versteegh en vervolgens verder wegwijs gemaakt door Willem Timmer en Daan Driessen. Mensen die de moeite nemen om je in het leven iets bij te brengen, kun je vaak niet terugbetalen met een soortgelijke ervaring. Ook hier speelt het principe van intergenerationaliteit een belangrijke rol. Wat anderen in mij geïnvesteerd hebben, probeer ik op mijn beurt door te geven aan de jonge mensen die ik op mijn levenspad ontmoet. Door mijn aanstelling als lector ben ik daartoe in de gelegenheid. Daar ben ik Avans Hogeschool en het Expertisecentrum Veiligheid (EV) dan ook zeer erkentelijk voor. Bij het EV krijg ik niet alleen de kans om kennis door te geven, ik steek er zelf ook veel op. Ik geniet enorm van de hartelijke gesprekken met ‘de jongens’. Zo noem ik mijn collega-lectoren, die ik bij mijn in dienst treden heb leren kennen en die mij hebben laten profiteren van hun ruime ervaring: Sjaak Khonraad, Emile Kolthoff en Bas Vogelvang. In de kennismakingsgesprekken vroeg ik de jongens wat het mooi- ste was aan het werk van een lector. Onafhankelijk van elkaar kwamen zij alle drie met hetzelfde antwoord: het contact met de kenniskring. Ze hebben helemaal ge- lijk. Mustapha Aoulad Hadj, Herman van Alphen, Bert Bambach, Judith Bergevoet, Anne Boer, Bodo Bombosch, Karin Frissen, Femke van der Hamsvoort, Mechtild Höing, Bernadette Janssen, Gerdjan Kipping, Rob Straver, Nanne Vosters,Tineke de Waard en Michelle Wismans: dank jullie wel voor jullie enthousiasme en inzet. Het werken met jullie ervaar ik als een warm bad. De directeuren van de verschillende aan het EV gelieerde academies wil ik eveneens een compliment maken: Ron Tenge, 45 Afhankelijkheid en weerbaarheid Ilse van de Pas, Margo van der Put en Gabriëlle Leijh. Dankzij hun openhartigheid heb ik meer inzicht gekregen in de complexiteit van actuele vraagstukken in het hbo-onderwijs. Als je als lector echt iets wilt betekenen voor het onderwijs, dan is dergelijke kennis onontbeerlijk. Een bijzonder woord van dank ben ik verschuldigd aan Tonnie Huibers en Ine van Zon. Toen ik bij Avans binnenkwam hebben zij mij uitstekend op weg geholpen. Tonnie was toen nog als directeur verbonden aan de Academie voor Sociale Studies in ’s-Hertogenbosch en voorzitter van de stuurgroep van het EV. Zijn adviezen hebben mij behoed voor vele missers. Ine, de manager van het EV, verstaat de kunst om geheel terloops scherpzinnige vragen te stellen die zich op de een of andere manier in je brein vasthaken. Een uur later denk ik altijd: ‘verhip, daar zit wat in, daar moet ik wat mee doen.’ Daar heb ik veel aan gehad bij het nadenken over het programma en doel van dit lectoraat. In mijn rede heb ik een aantal keren gesproken over de bontheid van het werk van Bosch en de noodzaak van structuur. Zelf slaag ik er doorgaans erg goed in om het leven van alledag bont te maken, maar de eerlijkheid gebiedt mij te bekennen dat de structuur er dan wel eens bij inschiet. Gelukkig beschikt het EV over fantastische managementon- dersteuners die de lectoren goed bij de les houden: Carina Klerx, Lisette Klaassen, Rolinka Plug en Karlijn Juncker. Voor Karlijn ruim ik hier een speciaal plaatsje in, want zij heeft de lastige taak om mijn agenda en planning te bewaken. Dat doet zij met verve naast nog zoveel meer. Mijn leven is aan dat van vele anderen gelinkt. Op deze plek kan ik niet iedereen noemen die mij heeft aangemoedigd en ondersteund. Voor twee mensen die er altijd voor me zijn, maak ik echter een uitzondering: pap en mam, wat fijn dat ik dit met jullie mag delen! Janine Janssen 46 Literatuur Aalst, M. van & Johannink, R. (2009). Eergerelateerd geweld in Nederland, een onderzoek naar mannelijke slachtoffers: bekend maakt onbemind! , De Bilt: In-pact. Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (2005). Tegen de wil achtergebleven. Een advies over in herkomstlanden achtergelaten vrouwen en kinderen , Den Haag: Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. Alink, L., Euser, S., Tharner, A., IJzendoorn, R. van, Bakermans-Kranenburg, M. (2012). Prevalentie Seksueel Misbruik in de Nederlandse Jeugdzorg in 2008-2010: Een Kwantitatieve Studie , Leiden: Centrum voor Gezinsstudies. Alink, L., IJzendoorn, R. van, Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T. & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland Anno 2010. De Tweede Nationale Pre- valentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010), Casimir Publishers. Athens, L.H. (1992). The creation of dangerous violent criminals , Chicago: Univer- sity of Illinois Press. Baas, N.J. (2001). Probleemouders, probleemkinderen? Een literatuurstudie van transgenerationele overdracht van problemen die tot kinderbeschermingsmaatrege- len (kunnen) leiden , Den Haag: WODC. Baumeister, R.F. (1999). Evil. Inside human violence and cruelty , New York: Holt Paperback. Berg-Seiffert, Ch. van den (2015). Ik sta erbuiten – maar ik sta wel te kijken. De relationele dynamiek in geloofsgemeenschappen na seksuele grensoverschrijding in een pastorale relatie vanuit het perspectief van primaire slachtoffers , Zoetermeer: Boekencentrum Uitgevers. Bovenkerk, F., San, M. van, Boone, M., Boekhout van Solinge, T. & Korf, D. (2006). Loverboys of modern pooierschap , Amsterdam: Uitgeverij Augustus. Brenninkmeijer, N., Geerse, M., Roggeband, C. (2009). Eergerelateerd geweld in Nederland. Onderzoek naar de beleving en aanpak van eergerelateerd geweld , Den Haag: Sdu Uitgevers. 47 Afhankelijkheid en weerbaarheid Brill, E.J. (1987). E.J. Bril’s first encyclopaedia of Islam 1913-1936, Volume III, Leiden: E.J. Brill. Bruyn, E. de (2001). De vergeten beeldentaal van Jheronimus Bosch , ’s-Hertogen- bosch: Adr. Heinen. Clausen, J.A. (1986). The life course. A sociological perspective , Englewood Cliffs: Prentice-Hall. Coelen, P. van der, Lammertse, F., m.m.v. Ubl, M., Gaba-van Dongen, A. & Tim- mermans, L. (2015). De ontdekking van het dagelijks leven van Bosch tot Bruegel , Rotterdam: Museum Boijmans Van Beuningen. Commissie Deetman (2011a). Seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms- Katholieke kerk. Deel 1. Het onderzoek , Amsterdam: Uitgeverij Balans. Commissie Deetman (2011b). Seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms- Katholieke kerk. Deel 2. Achtergrondstudies , Amsterdam: Uitgeverij Balans. Commissie Samson (2012). Omringd door zorg, toch niet veilig. Seksueel misbruik van door de overheid uit huis geplaatste kinderen, 1945 tot heden , Amsterdam: Boom. Commissie De Winter (2016). Rapport Commissie Vooronderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg , Den Haag: Commissie Vooronderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg. Cornelissens, A., Kuppens, J. & Ferwerda, H. (2009). Huwelijksdwang. Een verbinte- nis voor het leven? Een verkenning van de aard en aanpak van gedwongen huwelij- ken in Nederland , Arnhem: Bureau Beke. Craeynest, P. (2013). Psychologie in de levensloop. Inleiding in de ontwikkelingspsy- chologie , Leuven: Uitgeverij Acco. Deslauriers-Varin, N. & Beauregard, E. (2010). ‘Victims’ routine activities and sex offenders’ target selection scripts: a latent class analysis’ , in: Sex Abuse , 22, p. 315- 342. Dettmeijer, C.E., Esser, L.B. & Noteboom, F. (2016). Zicht op kwetsbaarheid. Een ver- kennend onderzoek naar de kwetsbaarheid van kinderen voor mensenhandel , Den Haag: Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. 48 Dijke, A. van & Terpstra, L. (2013). Kinderen mij een zorg. Betekenis en grenzen van de pedagogische civil society , Amsterdam: Uitgeverij SWP. Dijkstra, S. (2001). ‘Met de vingers in de oren. Kinderen als getuige van geweld tus- sen hun ouders’, in: Tijdschrift over Kindermishandeling , 1, p. 5-9. Dijkstra, S. (2008). Bring in the family. Huiselijk geweld, vrouwenopvang en (aanko- mende) professionals nader beschouwd , ‘s-Hertogenbosch: Avans Hogeschool. Dijkstra, S. (2010). Partnergeweld en kindermishandeling. Denkprikkels van en voor professionals , ‘s-Hertogenbosch: Avans Hogeschool. Dony, F.L.M. (red.) (1976). Meesters der schilderkunst. Jeroen Bosch , Rotterdam: Lekturama. Driessen, D. (2014). Praktisch relevant én methodisch grondig? Dimensies van on- derzoek in het HBO , Utrecht: Hogeschool Utrecht. Drost, L.F., Goderie, M., Flikweert, M. & Tan, S. (2012). Leven in gedwongen isole- ment. Een verkennend onderzoek naar verborgen vrouwen in Amsterdam , Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Drost, L., Smits van Waesberghe, E. & Los, V. (2015). Opgesloten in eigen huis: Een onderzoek naar aard en omvang van verborgen vrouwen in Den Haag , Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Dutton, D. G. (2000). ‘Witnessing parental violence as a traumatic experience shaping the abusive personality’, in: Geffner, R., Jaffe, P.G. & Sudermann, M. (eds.), Children exposed to domestic violence. Current issues in research, intervention, prevention and policy development , Haworth Maltreatment and Trauma Press, New York, p. 59-67. Dutton, M.A. (1993). ‘Understanding women’s responses to domestic violence: A redefinition of battered woman syndrome’, in: Hofstra Law Review , 21(4), p. 1191- 1242. Dutton, M.A. (2004). ‘Intimate partner violence and sexual assault’, in: Zahn, M.A., Brownstein, H.H. & Jackson, Sh.L. (eds.), Violence. From theory to research , Cincin- nati: Anderson Publishing, p. 161-176. 49 Afhankelijkheid en weerbaarheid Ee, E. van (2014). ‘Trauma en eer. Een explosieve mix’, in: Proces , nr. 6, p. 423-431. Ee, E. van & Kleber, R.J. (2012). ’Child in the shadowlands’, in: The Lancet , 380 (9842), p. 642-643. Ee, E. van & Kleber, R.J. (2013). ‘Growing up under a shadow: key issues in research on and treatment of children born of rape’, in: Child Abuse Review , Vol. 22, Issue 6, p. 386-397. Egelkamp, M.E. (2002). Inflation von Gewalt? Strafrechtliche und kriminologische Analyse von Qualifikationsentscheidungen in den Niederlanden und Deutschland , Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Eisner, M. (2003). ‘Long-term historical trends in violent crime’, in: C rime and Jus- tice. A Review of Research , 30, p. 83-142. Elder, G. (ed.) (1985). Life Course Dynamics: Transitions and Trajectories, 1968- 1980 , Ithaca: Cornell University Press. Elder, G,H, Kirkpatrick Johnson, M. & Crosnoe, R. (2003). ‘The emergence and de- velopment of life course theory’, in: Mortimer, T. & M.J. Shanahan (eds.), Handbook of the life course , New York: Kluwer Academic/Plenum Publishers. Elias, N. (1982). Het civilisatieproces: sociogenetische en psychogenetische onder- zoekingen, deel 1 en deel 2 , Utrecht: Het Spectrum. Ewing, Ch.P. (1997). Fatal families. The dynamics of intrafamilial homicide , London: Sage Publications Friedländer, M. J. (1969). Early Netherlandisch painting. Volume V. Geertgen tot Sint Jans and Jerome Bosch , Leyden: A.W. Slijthof, Brussels: La Connaissance. Ganzevoort, R.R. (2013). ‘Ultieme breuken - ultieme bronnen. De fundamentele relaties tussen seksualiteit, trauma en religie’, in: Ganzevoort, R.R. et al. (red.), Geschonden vertrouwen. Seksueel misbruik in een religieuze context , Tilburg: KSGV, p. 17-37. Geenen, M.J. (2014). Veroordeeld tot verbondenheid. Een onderzoek naar de pe- dagogische alliantie tussen groepsleider en jongens in een justitiële jeugdinrichting , Den Haag: Boom Lemma. 50 Haan, W. de (2008). ‘Violence as an essentially contested concept’, in: Body-Gen- drot, S. & Spierenburg, P. (eds.), Violence in Europe , New York: Springer, p. 27-42. Hoffman, E. (2014). Kijken naar Bosch. Een ontdekkingsreis langs alle schilderijen , ‘s-Hertogenbosch: Jheronimus Bosch Art Center. Höing, M.A. (2015). Empowering circles: COSA and their contribution to a safer society , Tilburg: Tilburg University. Ilsink, M. & Koldeweij, J. (2016). Jheronimus Bosch. Visioenen van een genie , ’s-Hertogenbosch: Het Noordbrabants Museum. Inspectie Veiligheid en Justitie (2015). Meldcode voor huiselijk geweld en kindermis- handeling , Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie. Janssen, J. (2008). Je eer of je leven? Een verkenning van eerzaken voor politieamb- tenaren en andere professional s, Den Haag: Stapel & De Koning. Janssen, J. (2010). ‘Politieonderzoekers: kaste of gilde?’, in: Tijdschrift voor de Politie , nr. 2, p. 11. Janssen, J. (2012). ‘Geweld tegen mensen en dieren’, in: Proces , 91(3), p. 156-166. Janssen, J. (2013). De kleuren van de kameleon. Een verkennend onderzoek naar de betrokkenheid van politieambtenaren bij eerconflicten , Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Janssen, J. (2015a). ‘Eer, geweld en homoseksualiteit’, in: Tijdschrift voor de Politie , nr. 5, p. 31-34. Janssen, J. (2015b). ‘De stekker eruit? Over de relatie tussen cybercrime en geweld in afhankelijkheidsrelaties’, in: Proces , nr. 5, p. 318-328. Janssen, J. (2015c). ‘Geweld achter de voordeur bij leden van 1% motorclubs’, in: Tijdschrift voor de Politie , nr. 8, p. 35-38. Janssen, J. (2016). ‘Linksom of rechtsom. (De)centralisering in de veiligheidszorg’, in: Proces , nr. 3, p. 37-47. 51 Afhankelijkheid en weerbaarheid Janssen, J. & Sanberg, R. (2013). ‘Als de nood aan de man komt. Slachtofferschap van mannen bij eergerelateerd geweld’, in: Justitiële Verkenningen , nr. 5, p. 61-80. Khonraad, S. (2011). Integrale veiligheid als reflexieve praktijk , ’s-Hertogenbosch: Avans Hogeschool. Klein, J. (2015). Jeroen Bosch. Hemel, hel , Eindhoven: Lecturis. Knaap, L.M., van der, Idrissi, F. el & Bogaerts, S. (2010). Daders van huiselijk geweld , Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Koldeweij, A.M., Vandenbroeck, P. & Vermet, B. (2001). Jheronimus Bosch. Alle schilderijen en tekeningen , Rotterdam: NAi Uitgevers, Gent/Amsterdam: Ludion. Kolthoff, E. (2010). Integriteit, mensenrechten en de veiligheidsmythe , Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Koning, M. de, & Bartels, E. (2005). Over het huwelijk gesproken: partnerkeuze en gedwongen huwelijken onder Marokkaanse, Turkse en Hindostaanse Nederlanders , Den Haag: ACVZ. Kooijmans, M. (2016). Talent van de straat. Jongerenwerk als preventiestrategie , Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Kool, R.S.B., Beijer,A., Drumpt, C.F., Eelman, J.M. & Knoops, G.G.J. (2005). Vrou- welijke genitale verminking in juridisch perspectief. Achtergrondstudie , Den Haag: Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. Koppen, V. van (2013). Pathways into organized crime. Criminal opportunities and adult-onset offending , Amsterdam: NSCR. Kruijter, A.J., Bredewold, F.& Ham, M. (red.) (2016). Hoe de verzorgingsstaat ver- bouwd wordt. Kroniek van een verandering , Amsterdam: Van Gennep. Kuipers, H.J. (2009). Levensloopsociologie , Bussum: Uitgeverij Coutinho. Laub, J.H. & Sampson, R.J.(2003). Shared beginnings, divergent lives: delinquent boys to age 70 , Cambridge: Harvard University Press. 52 LEC EGG (2016). Terugblik op 2015. Jaarverslag van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld , Den Haag: LEC EGG/Nationale Politie. Leiden, I. & Ferwerda, H. (2011). Moord en doodslag en de relatie met huiselijk geweld , Arnhem: Bureau Beke. Levy, D. (2007). Love + sex with robots. The evolution of human-robot relationships , New York: Harper Collins Publishers. Lünneman, K., Goderie. M., Tierolf, B., m.m.v. Römkens, R. (2010). Geweld in afhankelijkheidsrelaties. Ontwikkelingen in vraag naar en aanbod van hulp en op- vang , Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Lünneman, K. & Pels, T. (2013). Van generatie op generatie. Een literatuurstudie naar het doorbreken van geweld en de rol van opvoeding , Utrecht: Verweij-Jonker Instituut. Ministerie van Justitie (2002). Privé geweld – Publieke zaak , Den Haag: Ministerie van Justitie. Musa, Sh. & E. Diepenbrock, i.s.m. Eijk, E. van (2013). Verborgen vrouwen: een vergeten groep. Een verkennend onderzoek naar aard, omvang en aanpak van de problematiek van verborgen vrouwen in de deelgemeente Delfshaven (Rotterdam ). Delfshaven. Nieuwenhuis, A. & Ferwerda, H. (2010). Tot de dood ons scheidt. Een onderzoek naar de omvang en kenmerken van moord en doodslag in huiselijke kring , Arnhem: Bureau Beke. Plaisier, I. & Klerk, M. de (red.) (2015). Ouderenmishandeling in Nederland. Inzicht in kennis over omvang en achtergrond van ouderen die slachtoffer zijn van ouderen- mishandeling , Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Rittel, H.W. & Webber, M. (1973). ‘Dilemmas in a general theory of planning’, in: Policy Sciences , 4, p. 155-169. Römkens, R. (2008). Met recht een zorg: Overdenkingen bij wet- en regelgeving over geweld in de privésfeer: Inaugurele rede , Tilburg: Universiteit van Tilburg. 53 Afhankelijkheid en weerbaarheid Römkens, R. (2010). ‘Omstreden gelijkheid. Over de constructie van (on)gelijkheid van vrouwen en mannen in partnergeweld’, in: Justitiële Verkenningen , nr. 8., p. 11-32. Römkens, R., Jong, T. de & Harthoorn, H. (2014). Geweld tegen vrouwen. Europese onderzoeksgegevens in Nederlandse context , Amsterdam: Atria. Royakkers, L. & Est, R. van (2016). Just ordinary robots. Automation from love to war , Boca Raton: CRC Press. Taylor & Francis Group. Rutten, S., Eijk, E. van, Drost, L., Kadrouch-Outmany, Kh. & Smit van Waesberghe, E. (2016). Gewoon getrouwd. Een onderzoek naar kindhuwelijken en religieuze huwelijken in Nederland , Maastricht: Maastricht University. Safranski, R. (2016). Tijd. Hoe mens en tijd elkaar beïnvloeden , Amsterdam: Uitge- verij Atlas Contact. Sampson, R.J. & Laub, J.H. (1993). Crime in the making. Pathways and turning points through life , Harvard: Harvard University Press. Sennett, R. (2008). The craftsman , New Haven: Yale University Press. Serrana, G. & Firestone, P. (2004). ‘Intimate partner homicide: a review of the male proprietariness and the self-defense theories’, in: Aggression and Violent Behavior , 9 (1), p. 15. Siegel, D. & Blank, S. de (2008). ‘Vrouwen die in vrouwen handelen. De rol van vrouwen in mensenhandelnetwerken’, in: Tijdschrift voor Criminologie , nr. 1, p. 35-48. Smits van Waesberghe, E., Sportel, I., Drost, L., Eijk, E. van & Diepenbrock, E. (2014). ‘Zo zijn we niet getrouwd’. Een onderzoek naar omvang en aard van huwelijks- dwang, achterlating en huwelijkse gevangenscha p, Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Spinelli, B. (2011). Femicide and feminicide in Europe. Gender-motivated killings of women as a result of intimate partner violence , http://cpcjalliance.org/wp-content/ uploads/2014/08/6a.-SPINELLI-B_EXPERT-PAPER_DEF.pdf. Teeuwen, N., Wijngaart, M. van den & Moors, H. (2014). Blijven we een fatsoenlijk land? Gemeenten en de verzorgingsstaat , Den Haag: Boom Lemma. 54 Tierolf, B., Lünneman, K., Steketee, M., m.m.v. Drost, L., Verwijs, R., Jansma, A. (2014). Doorbreken van geweldspatroon vraagt specialistische hulp. Onderzoek naar effectiviteit van de aanpak van huiselijk geweld in de G4 , Utrecht: Verweij- Jonker Instituut. Tolnay, Ch. de (1986). Hieronymus Bosch. Het volledige werk , Alphen aan den Rijn: Atrium. Veen, H.C.J. van der & Bogaerts, S. (2010). Huiselijk geweld in Nederland. Overkoe- pelend syntheserapport van het vangst-hervangst-, slachtoffer- en daderonderzoek 2007-2010 , Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Veerman, A. (2005). Ontredderd. Het proces in de kerkenraad als de predikant seksueel misbruik heeft gepleegd , Zoetermeer: Boekencentrum. Verhoeven, M., Gestel, B. van, Jong, D. de & Kleemans, E. (2015). ‘Relationships between suspects and victims of sex trafficking. Exploitation of prostitutes and do- mestic violence parallels in Dutch trafficking cases’, in: European Journal on Criminal Policy and Research , 21, p. 49-64. Vogelvang, B. (2009). Een sterk verhaal. Over de invloed van reclasseringswerkers op het stoppen met criminaliteit na detentie , ‘s-Hertogenbosch: Avans Hogeschool. Weerman, F. & Keijser, J. de (2005). ‘Crimineel gedrag gevolgd tot het 70e levens- jaar: Nieuwe inzichten uit onderzoek naar de levensloop van daders’, in: Delikt en Delinkwent , 38 (5), p. 559-567. Werson, H. (2012). De fatale fuik. Achter de schermen van mensenhandel en ge- dwongen prostitutie in Nederland , Amsterdam: Uitgeverij Carrera. Wijkman, M. (2014). Female sexual offending. Offenders, criminal careers and co- offending , Amsterdam: Vu. Wingens, M., Valk, H. de, Windzio, M. & Aybek, C. (2011). ‘The sociological life course approach and research on migration and integration’, in: Wingens et al. (eds)., A Life-course perspective on migration and integration , New York: Springer, p. 1-26. 55 Afhankelijkheid en weerbaarheid Wolf, J. (2016) Krachtwerk. Methodisch werken aan participatie en zelfregie , Bus- sum: Coutinho. Zoomer, O. (1990). Vrouwenmishandeling. Politiewerk , Arnhem: Gouda – Quint. Zoutewelle-Terovan, M. (2015). Criminality and family formation. Disentangling the relationship between family life events and criminal offending for high-risk men and women , Amsterdam: NSCR. websites http://www.academie-renshof.nl/jeroen-bosch-project/ http://collectie.boijmans.nl/nl/object/1556/De-marskramer/Jheronimus-Bosch http://www.jheronimusbosch-artcenter.nl/ https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/19/meer-boemerangkinderen https://www.eigen-kracht.nl/what-we-do/ https://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Samenwerken_in_de_ wijk%20%5BMOV-1776031-0.1%5D.pdf https://www.movisie.nl/artikel/wethouders-besluiten-mda-aanpak-geweld-achter- voordeur https://www.museodelprado.es/recurso/carro-de-heno-el-el-bosco/ec86ff9a-0c9a- 4bfa-8f23-9a7241ca06b2 https://www.nationaalrapporteur.nl/publicaties/in-en-uit-beeld-II-2010-2014/ https://www.overheid.nl www.un.org/womenwatch/daw/news/unwvaw.html 56 over Janine Janssen Janine Janssen (Sittard, 1968) is van huis uit cultureel antropoloog en heeft altijd gewerkt op het onder- zoeksterrein van de criminologie, onder meer aan de Rijksuniversiteit Groningen en aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Naast haar werk als lector is zij als hoofd onderzoek verbonden aan het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) van de nationale politie. lectorale rede Janine Janssen afhankeliJkheid en weerbaarheid Over het cOmplexe en bOnte werk van prOfessiOnals bij de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties colofon Dit is een uitgave van Avans Hogeschool. Uitgegeven ter gelegenheid van de lectorale rede van Janine Janssen ISBN/EAN:978-90-74611-61-9 Redactie en coördinatie Diensteenheid Marketing, Communicatie en Studentenzaken, Avans Hogeschool Vormgeving Yuri Jansen Druk De Bondt Grafimedia, Barendrecht Fotografie Jheronimus Bosch, De marskramer Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam / fotograaf: Studio Tromp, Rotterdam Jheronimus Bosch, De marskramer © Museo Nacional del Prado. Jheronimus Bosch, De hooiwagen-triptiek © Museo Nacional del Prado. Contact Expertisecentrum Veiligheid 088 - 525 92 10 secretariaatEV@avans.nl Locatie ‘s-Hertogenbosch: Onderwijsboulevard 215 5223 DE ‘s-Hertogenbosch Postbus 90.116, 4800 RA Breda ©2016 Janine Janssen / Avans Hogeschool lectorale rede Janine Janssen
i-Flipbook aan het laden